434 sprong niet in een bepaald mistrouwen of in een te grooten haat te gen de Europeanen, maar was alleen het gevolg van de opstokerijen van den Toewankoe Tamboesij van Daloe-Daloe, die een grooten in vloed uitoefende op de Rausche hoofden en hare bevolking, en zeer goed had ingezien dat, bijaldien wij eenmaal voor goed in Rau zouden zijn gevestigd, hij dien invloed spoedig zou verliezen, en onze dade lijke nabijheid hem bovendien zeer hinderlijk zou wezen in de stroop tochten welke hij nu en dante zamen met de Rauenarenin de Battalanden ondernam en ongestraft kon volbrengen. Het was dus in zijn belang, onze vestiging in Rau zooveel mo gelijk tegen te werkendaartoe had hij zijn best gedaan om de bevolking door allerlei logenachtige beweringen van ons afkeerig te maken, en was hij nu zelfs persoonlijk de vergadering komen bijwonen waarin dat punt zou worden besproken, ten einde zoo doende zijnen invloed des te sterker te kunnen doen werken en de hoofden van Rau meer moed te geven om op onze verwijdering te blijven aandringen. Hij werd in zijne verwachtingen echter bitter teleurgesteld en zelfs op last van den Resident door eene gewapende patrouille te ruggebracht tot over de bergketenwelke zijn gebied van Rau scheidt; natuurlijk vol spijt, zijue oogmerken zoo bestreden en verijdeld te zien, maar ook met het stellige voornemen, niets on beproefd te laten om deze later toch ten uitvoer te brengen. Uit het bovenvermelde hebben wij nu gezien, dat in Alahan Pan- djang en Rau wel is waar eene regeling van zaken was tot stand gebracht, welke men hoopte dat rust en orde en tevens eerbiediging van ons gezag ten gevolge zou hebben, maar ook, dat die hoop weinig kansen had van bevredigd te zullen worden. Nadat de Resident en militaire Kommandant van Rau was te ruggekomen, het kommando te Bondjol intusschen was overgegaan van deu len luitenant Helbach op den 2en luitenant G. A. G. J. de Wautier en het civiel en militair gezag in de Padangsche bovenlan den door den luitenant-kolonel Vermeulen Krieger was overgenomen van den kapitein de Quay, bleef de rust gedurende de laatste we ken van het jaar 1832 ongestoord. Het op den weg vermoorden van den boegineeschen jager der 3e kompagnie le bataillon, Batjo, toen deze van Bondjol naar Port Van der Capellen ging om in het hospitaal te worden opgenomen •was echter een feit, dat tot bewijs kon strekken, dat de geest in

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 421