440
doen vervangenten einde zoodoende in het Agamsche en Tanah-Da-
tarsche eene macht te kunnen vereenigen, welke in staat zou wezen,
eene verdere uitbreiding van den opstand te voorkomen.
Allerlei geruchten, verscheidene onderschepte brieven en eenige ge
pleegde moedwilligheden bewezen maar al te zeer, dat de geheele
bevolking der bovenlanden in een hoogen graad van spanning ver
keerde en dat men terecht mocht vreezen, dat er algemeen aan gedacht
werd, zoo niet reeds was besloten, om de handen ineeii te slaan,
ten einde zich eindelijk voor goed van ons vrij te maken.
Ook kreeg men meer dan eens reden om te geloovendat met
dat doel een bepaald eedgenootschap was gesloten, aan het hoofd
waarvan zich niet alleen bevonden de Jang di Pertoean van Pagar
Oejong, de toewaukoe Alam van Kotta toea en de toevvnnkoe Nan
Tjerdik, maar zelfs de Alibassa Prawiro Dirdjo, die zich niets minder
had voorgesteld, dan dat hem eenmaal de geheele bovenlanden zouden
worden afgestaan, die in deze verwachting was versterkt geworden door
den maatregel om eenige posten door zijne troepen te doen bezetten,
en die zich door hoop op grootheid zoo ver had laten verblinden
dat hij tot handelingen overging, welke billijke redenen gaven zijne
goede trouw aan het Nederlandsch Gouvernement te betwijfelen.
Al de genoemde hoofden waren gedurende de laatste tijden ver
trouwelingen geweest van ons bestuur, zij hadden onze zwakke zijde
leeren kennen en er moest dus met beleid en voorzichtigheid worden
te werk gegaan om, met hen aan het hoofd van het dreigende gevaar,
dit zóó lang af te leiden en tegen te houden, tot dat wij, door nieuwen
toevoer van troepen, in staat zouden zijn tot krachtigen tegenstand.
De luitenant-kolonel Elout zag dit als resident en militaire kom-
mandant zeer goed in; hij begreep terecht, dat dwang en geweld thans
niet konden baten om de misnoegde en nu onze onmacht bewuste be
volking zooveel mogelijk tevreden te stellen, en besloot dan ook,
met eene gematigde toegevendheidde verdere omstandigheden kalm
af te wachten.
Hij oordeelde het inmiddels wenschelijk, de verdachte hoofden van
den opstand te doen verwijderenen naarmate hij meerdere termen
vondom aan de bestaande verdenking geloof te slaan, zond hij eerst
den Alibassa, en kort daarna den toewankoe Nan Tjerdik, naar Batavia op.
Intusschen was eene versterking van troepen van Java aangekomen,
onder de orders van De Quay, die ter belooning zijner vroegere han
delingen tot majoor bevorderd was, en nu weder naar de boveulan-