445 ziekten overleden, en toch waren wij toen geruster en gelukkiger dan thans, omdat wij ons toen slechts te gedragen hadden naar de bevelen van één Heer; dat was altijd hij, die den oorlog voerde. //Nu staan wij reeds een jaar lang voor Bondjol, hier worden wij door den Generaal gekommandeerdmaar in ons land is tegelijk een ander die beveelt en orders geeftdie bevelen komen dikwijls volstrekt niet met elkander overeen en daardoor ontstaat twijfel en vreesen over het algemeen onrust en ontevredenheid.1' Ofschoon natuurlijk getracht werdden Pamoentjah de zaken niet te donker te doen inzien en hem meer moed en vertrouwen op het bestuur en hare handelingen in te sprekenkon uit zijn redeeneren toch wel worden opgemaakt, dat onze invloed op de maleische bevol king in de Padangsche bovenlanden nog steeds in groote mate afhan kelijk was van de kracht onzer wapenen en van den uitslag des oorlogs. Den Sasten Juni 1836 begaf de generaal Cleerens zich op reis, om zich met het terrein naar den kant van Bondjol eenigszins bekend te maken en marcheerde dien dag met de le kompagnie van het 6e bataillon, over Passar Setenkie, langs een zeer vermoeienden weg naar Poeloepoe. Na hier eene vergadering met de hoofden te hebben gehouden, werd den 24sten de marsch vervolgd naar Passar Telawe, waar de Generaal door de hoofden van de VII Loerahs met alle mogelijke voor komendheid werd ontvangen. Voor de officieren was een goede tafel aangerecht; voor de manschappen was een grooten voorraad van rijst vleesch en kerrie in gereedheid gebrachtwelke op uitgespreide matjes op den grondin groote koperen schotels en op pisangbla deren werd aangeboden. Den 25sten marcheerde de Generaal over Passar Setenkie naar Ma- toea en bleef hier den volgenden dag stil', voornamelijk om de hoof den van daar en van de XII kotta s in de gelegenheid te stellen hem te kunnen ontmoeten. Om 9 uur 's morgens kwamen dan ook de hoofden van Matoea onder aanvoering van den Toewankoe Pandjang hun bezoek afleggen, hun voorkomen lokte vertrouwen uit; de meesteu hadden de kruin van hun hoofd geschoren, maar ook waren er nog, die geheel in priestergewaad te voorschijn kwamen. Toen zij den Generaal over zaken, hun land betreffende, wilden sprekengaf deze hun te kennen, dat zulks niet tot zijne bemoeienis en zijnen werkkring behoorde en zij zich daarmede tot den Resident

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 432