Na afloop van die vergadering werd er een nationaal feest gevierd, waarvoor de Eesident een karbouw had doen slachten, welken hij de bevolking ten geschenke gaf. Om half vijf in den middag begaven de Generaal en de Eesident zich met het noodige gevolg naar de plaats, waar een volksdans zou worden uitgevoerd. Aan het eeue einde van de cirkelvormige, met losse steenen afge bakende ruimte waren eenige bamboezen stoelen en een paar tafels neergesteld, en daar boven een verhemelte aangebracht van verscheidene groote aan elkander genaaide stukken katoen van de meest bonte kleuren, terwijl, op zijde daarvan, verschillende nationale vlaggen aan lange in den grond geplaatste bamboezen vrolijk wapperden. Die zetel was bestemd voor de beide hooge autoriteiten en hun gevolg, en nauwelijks hadden deze hunne plaatsen ingenomen, of een der oudste penghoeloes trad voor, om de vergaderde menigte, die zeker een 800- tal menschen uitmaakte, met luider stemme bekend te maken, dat het te houden feest zou plaats vinden ten bewijze van de wederkeerige vredelievende gevoelensdat de Eesident alleen was gekomen om in persoon daaraan deel te nemen en zelfs een karbouw ten geschenke had gegeven; elk der aanwezigen werd daarna uitgenoodigddoor open lijke toewijding aan dat feest van zijne goede gezindheid te doen blijken. Een algemeen gejuich en gillend geschreeuw dat uit aller monden opging, moest dienen als een bewijs van goedkeuring van het gespro kene, terwijl onmiddellijk daarna de algemeen bekende maleische muziek begon te spelen en het feest een aanvang nam. Op het gezang van eenige tot het orkest behoorende mannen, geleid en ondersteund door een paar rongins (tambourins)werden nu de bekwaamste dansers door hunne hoofden in het midden der ruimte gebracht; gelijk en op de vaste maat der overigens weinig melodieuse muziek, maakten deze allerlei bewegingen met armen, beenen, hoofd en handen, welke ofschoon niet altijd even gracieus, toch getuigden van de groote buigzaamheid hunner leden en van niet mindere vlugheid en gemakkelijkheid om zich afwisselend in verschillende houdingen te plaatsen. Hun getal nam hoe langer hoe meer toe, en toen de kring, waarin zij zich op stelden, tot misschien vijftig man was aangegroeid, leverde zulks eeu niet onaardig schouwspel op. In het midden der kring bevonden zich steeds twee der beste dan sers, die door hunne bewegingen, nu eens elkander naderende, dau weder terugtrekkende, een hevigen strijd moesten voorstellen tus- 447

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 434