452 Stonden de zaken echter minder gunstig (beide gevallen ook ter beoordeeling van den militairen bevelhebber) dan zou Iman zich moe ten verbinden, twee jaren buiten Bondjol te verblijven, en derwaarts kunnen terugkeeren indien hij gedurende dien tijd een rustig en kalm leven zou hebben geleid. Nadat Pakie Samat zoo veel noodig was bekend gemaakt met onze eischen, welke, zooals blijktgegrond waren op de meening, dat Iman de alleenheerscher en eenige machthebbende persoon was, werd hem nogmaals de verzekering van 's Gouvernements goede bedoe lingen ter overbrenging aan Iman opgedragen. Verder werd met hem afgesproken dat, wanneer hij, na te Bondjol te zijn teruggekeerd, andermaal met den Generaal zou willen spreken of dezen des Imans antwoord zou willen bekend maken, hij zich slechts zou hebben te melden aan onze benting aan den grooten boom en zou vragen naar den bij hem bekenden Boegineeschen sergeant Ambonwaarna dan de Luitenant Van der Hart zich onmiddellijk bij hem zou ver voegen. De Resident maakte den Generaal breedvoerig met een en ander bekend en ook deze stelde zich nu voor, .dat de onderhandeling een gewenscht gevolg zou hebben. Drie dagen echter verliepen zonder dat iets naders werd vernomen. In den avond van den 3Jen Augustus hoorde men in de bedoelde benting eenige padries ons toeroepen, dat zij ons wenschten te spre ken, en toen dit den volgenden morgen herhaald en daarbij naar den sergeant Ambon gevraagd werd, kwamen wij naar de afspraak met Pakie Samat natuurlijk tot de veronderstelling, dat het deze zijn zou, die den Generaal met Iman's nadere voorstellen kwam bekend maken. De luitenant Van der Hart werd dan ook dadelijk derwaarts gezonden, vergezeld van den sergeant Ambon en nog een paar boegineesche sol daten,hij kleedde zich daartoe juist zooals Pakie Samat hem eenige dagen geleden had gezien, opdat deze hem dadelijk zou kunnen her kennen, doch toen hij aan den kant van het ravijn kwam, waarin de .maleiers ter onzer ontmoeting waren neergedaald', en hij den zendeling van Iman niet onder deze ontwaarde, bleef hij boven staan. Op een nader vragen naar den sergeant Ambon, liet de luitenant Van der Hart het aan dezen over, aan dat roepen gevolg te geven. Het blijkt uit de aanteekeningen niet welke benting hier eigenlijk bedoeld wordt, doch wel dat het die moet zijn waarin toen de generaal Cleerens zich met zijnen staf bevond.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 439