4-56 ondoenlijk isen voor zoover de aard der tot stand te brengen ge niewerken het medebrengt, bij de uitvoering dezer werken gebruik zal gemaakt worden van militairen. Later 2 der voorschriften) wordt gezegd, dat in groote garnizoenen per kompagnie minstens 10, zoo mogelijk 20 en als de omstandigheden dit toelaten nog meer militairen beschikbaar gesteld zullen worden; maar nergens is be paald, dat, waar de eisch der militaire oefening zulks verbiedt, geene militairen gegeven mogen worden. Terwijl de korpskommandanten verantwoordelijk zijn voor de goede oefening van hun korps, en het dus dikwijls plichtmatig zoude zijn dat zij zich tegen het werken bij de genie verzetten, heeft de algemeeue order de mogelijkheid doen geboren worden, dat een korpskommandant overeenkomstig de bedoe ling van het legerbestuur meent te handelen, indien hij, al is dat ook ten nadeele der oefening, het arbeiden aan geniewerken zooveel doenlijk uit breidt. Immers, in de algemeene order wordt er nog op gewezen, dat het welslagen (van de uitvoering van het beginsel om geniewerken waar mo gelijk door soldaten te doen maken) in hooge mate afhankelijk is van de active medewerkinghet initiatief en den tact van de plaatselijke autoriteiten Daar zijn tegen dat welslagen inderdaad verschillende bezwaren. In de eerste plaats wekt het arbeiden van soldaten overeenkomstig de algemeene order soms ontevredenheid op. Te Willem I zag men in 1872 eenigen tijd lang een aantal infanteristen de wegen in het officierskampement buiten de vesting in orde maken. Zij staken in de buurt graszodenbrachten die op de bermen langs de wegen bevestigden ze, staken de kanten netjes af, kortom ze verfraaiden den weg langs de officierswoningen. Zwaar werk deden zij niet; hard werken evenmin, ze waren vrij van alle andere diensten, en genotenals Europeanenper dag een werkgeld van zeventien cents. De mineurs kwamen daar voorbij en zagen die infanteristen het genoemde werk verrichten. Zij-zelven moesten, onder den naam van //praktische oefening", vrij wat harder werken, waren niet vrij van korpsdienst, hadden o. a. altijd ook middagdienstmaar hadden geen toelage of werkgeld omdat, hetgeen zij verrichtten, niet was een on derdeel van een door de Regeering toegestaan geiiieiverk. Menig mineur heeft in die dagen zich er tegen zijne kameraden over be klaagd, dat de infanterist, voor veel minder en gemakkelijker dienst, meer betaling kreeg dan hij.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 443