457 Daardoor ontstond ontevredenheid, en in 1872 en 1873 is het herhaaldelijk gebeurd, dat mineurs, wier tijd van dienst verstreken was, zich wèl reëugageerdenmaar bij het wapen der infanterie. In de tweede plaats strijdt het o. i. met een juist begrip van militaire verplichtingen, om den soldaat voor sommige werkzaamheden, die niet vermoeiender of drukkender zijn dan andere, afzonderlijk te betalen; het heeft, dunkt ons, geen zin om, terwijl de troep een vermoeienden militairen marsch maakt, en daarvoor natuurlijk geene andere betaling geniet dan de soldij, aan anderen, die volgens de A. O. no. 124 van 1873 vijf uur bij de genie werken en zich niet af matten, een extra daggeld wordt toegelegd. De soldaat moet, evenzeer als de officier, doordrongen zijn van het beginsel, dat hij geheel ter beschikking is van het Gouvernement, dat hem betaalt. Nu wordt aar dewerk verricht zonder betaling, wanneer men dat noemt corvee, b. v. op het schijfschietterreiu (opwerpen van kogelvangers, enz.); een anderen dag wordt geheel gelijksoortig werk geleverd met genot van werkgeld, omdat dat werk onder beheer van een genie-officier staat. Dat genot van werkgeld is dus niet afhankelijk van inspanning of arnbachtshennis. Integendeel moet de mineur, die geen werkgeld geniet, zich meer inspannen dan de infanterist die //te werk gesteld" wordt, en eeniger- mate werkman zijn. Waar bepaald ambachtskennis gevorderd wordt, zooals bij de geniewerklieden en bij de infanteristen die als zoodanig dienst doen (A. O. 1876 no. 1 2), wordt een hooger daggeld gegeven, hetgeen rationeel is. Dit laatste behoeft geen verder betoog; zonder goede betaling geene goede ambachtslieden in het leger, welke toch noodig zijn, en de infanterist, die denzelfden dienst doet als de geniewerkman, moet natuurlijk ook dezelfde inkomsten hebben als deze. Het is overigens de vraag, of bij manschappen, die gewend zijn om per dag b. v. 37 centen soldij te ontvangen, het nu en dan uitbetalen van werkgelden wel zoo aanbevelenswaardig is, en of dat er niet bij velen er toe zal leiden, dat ze in de kantine een paar borrels meer drinken. Menig chef is tegen eene verhooging der soldijen van de ougegradueerde militairen, omdat zij toch maar in sterken drank zou worden geconverteerd, en ziet veel meer heil in verbetering van voeding, logies, kleeding en pensioenen. In deze laatste richting is in de laatste jaren, althans wat aangaat voeding en gagement, veel gedaan; maar de soldijen zijn onveranderd geble ven, vermoedelijk wel om de evengenoemde reden. 20

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 444