458
Volgens 16 der in hoofde dezer vermelde algemeene order zou
o. a. bij beschadiging van voor de veiligheid vereischte verdedigings
werken de herstelling moeten geschieden met betaalde ten arbeidstelling-
Wij wenschen te vragen, of dergelijke arbeid niet geheel een zoo
danige is, die tot de zeer gewone verplichtingen van een leger behoort,
en of daarbij sprake mag zijn van afzonderlijke betaling? Trouwens,
te velde wordt deze niet gegeven; waarom dan wèl ia het garnizoen
Het is waar, dat de arbeid aan de verdedigingswerken in tijd van
vrede, de bruikbaarheid des soldaats in tijd van oorlog in een zeker
opzicht verhoogt. Die arbeid is dan echter ook een onderdeel van
de militaire oefening, die dient om den soldaat geheel geschikt te
maken voor den dienst te velde, en staat dan geheel gelijk met
exerceeren, schijfschieten enz. waarvoor de man immers ook niet af
zonderlijke betaling erlangt? Wil men dat de soldaat eenigszins in
de pionnierkunst bedreven zij, en dit is zeker zeer wenschelijk, dan
dient hij daarin in vredestijd te worden geoefend, en kan het soms
eene toevallige omstandigheid zijn, indien die oefening ook dadelijk
nut heeft voor den Staat, omdat zij samenvalt met hetgeen door
de genie moet worden verricht. Het is voor den soldaat echter
tamelijk hetzelfde, of hij b. v. een schans opwerpt tot oefening
die dus later, mede tot oefening, weder geslecht wordt of dat hij
een schans maakt die, als onderdeel van eenig verdedigingsstelsel,
behouden zal blijven. In het eerste geval zou hij geene betaling
erlangen buiten zijne gewone soldijin het tweede wel
Doch het hoofdbezwaardat zich afgescheiden van de al- of niet-
uitbetaliug van werkgeldentegen de zoo algemeene toepassing van
het beginsel van arbeid aan de geniewerken als de algemeene order
die verlangt, verzet, is opgesloten in de vraag: of onze infanterie
indedaad zoo goed geoefend is, dat zij zonder bezwaar werkzaamhe
den kan verrichten buiten haar eigenlijken dienst? Die vraag wordt^
naar wij geloovendoor alle korpschefs ontkennend beantwoord. vVij
spreken hier alleen van de infanteriewant ofschoon I spreekt van
soldaten van //alle wapens en van eiken landaard", die bij de uitvoe
ring van geniewerken gebezigd kunnen wordenkan van kavallerie
en artillerie, met het oog op den eigenaardigen en veelal drukken
dienst bij die wapens, wel niet veel worden verwacht. Er is eens?
bij eene zekere gelegenheid, door een niet-militair gezegd, dat Atjeh