459 het beste oefeningsveld voor de artillerie was. Zoo zou men ook kunnen zeggen, dat onze infanteristen in het garnizoen niet meer geoefend behoeven te worden, omdat ook hun oefeningsveld te Atjeh ligt. Maar elk militair meent integendeel, dat eene degelijke oefening al leen in vredesgarnizoenen verkregen wordt; dat de soldaat goed moet kunnen schieten [en raken) als hij ten oorlog gaat, en dat hij de onderwerping aan de krijgstucht de eerste eisch voor den soldaat te velde vooral in het garnizoen, door veelvuldige en aanhoudende militaire oefeningen, moet leeren, want dat de krijgstucht te velde eerder verslapt dan versterkt wordt. Wanneer onze soldaten beter geoefend waren geweest vóórdat zij naar Atjeh gingen, indien zij beter hadden kunnen schieten, beter bekend waren geweest met al de verrichtingen van den kleinen oorlog, dan waren wij wellicht in Atjeh veel verder dan thans het geval is. Dapperheid en zelfverloochening doen wel veel, maar niet alles Zal de staat te velde een leger bezitten, dat in staat is, die diensten te bewijzen welke men van een goecl leger verwacht, dan moet dat leger in vredestijd behoorlijk worden geoefend. Daarvoor is noodig: dat de infanterist opgeleid worde tot een uitmuntend schutter; dat hij veelvuldig geoefend worde in den kleinen oorlog; dat zijn physiek gestel krachtig zijwaartoe onderwijs in de gymnastie noodig is, dat hij een goed gebruik kan maken van zijn bajonet, en dus geoe fend zij in het bajonetvechten, enz. Dat alles is noodig, vóór dat men er aan mag denken, den soldaat te doen arbeiden voor de genie. Terwijl dus de algemeene order stelt, dat de genie-officieren het be- noodigd aantal soldaten aanvragen en de plaatselijke autoriteiten zorgen dat ze beschikbaar gesteld worden //waar dat niet om bijzondere re denen bepaald ondoenlijk is", zou o. i. het omgekeerde moeten plaats hebbenen zou de JcorpsJcommandant het initiatief moeten nemen deze zou moeten verklaren, dat hij een zeker aantal soldaten had, die uitmuntend schutter, bajonetvechter, gymnasticus enz. zijn, wier zuiver militaire opvoeding alzoo is voltooid, en dat hij van deze da gelijks een gedeelte zou willen oefenen in den pionnier-arbeidwaarop de genie zou moeten mededeelen, in hoever zij van die oefening te gelijkertijd partij zou kunnen trekken voor de onderhanden werken. De wenschelijkheid van de oefening in den pionnier-arbeid voor de infanterie erkennende, meerien wij toch dat de oefening als eenvoudig infanterist vóór moet gaankunnen beide niet samengaan, dan is het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 446