462 871 of 1872, toen aan ons leger na de Pasoemah-expeditie geene krijgs tochten van aanzienlijken omvang waren opgedragen geworden, en het dus een exceptioneel langen tijd van rust had gekend; zoo dat het toen ook wenschelijk kon zijn, de jaren lang voortgezette vre- desoefeningen af te wisselen met ander werk. Het gebruik van militairen bij geniewerken kan onder zulke om standigheden nuttig zijn. pit is mede het geval op kleine posten, die, uit een politiek oogpunt noodig, van een militair standpunt allerverderfelijkst zijn omdat er, bij garnizoenen van 25 of 50 man, weinig gelegenheid tot oefening bestaat. Die garnizoenen ver velen zich veelal, en elke afwisseling heeft dus haar nut. Men zal daar dikwijls een gedeelte van het gewoon onderhoud, het behoor lijk onderhouden der aardewerken enz. door de bezetting kunnen doen uitvoeren. Vatten wij de vorenstaande beschouwingen te zamen, dan komen wij tot de volgende slotsom 1. Het te werk stellen van soldaten aan geniewerkenop den voet als bij alg. order no. 74 van 1872 bedoeld, mag alleen ge schieden, wanneer de korps of detachements-kommandant daartegen, met het oog op de zuiver militaire geoefendheid van den troep, geene bedenkingen heeft; 2. Het uitbetalen van werkgelden behoort te vervallen, omdat de dienst der aldus gebezigde soldaten niet zwaarder is dan die hun ner, den gewonen dienst verrichtende kameraden; 3. Eeue uitbreiding van het korps genietroepen (mineurs en sap- peurs)dat thans organiek slechts 240 man (120 Europeanen en 120 inlanders) teltis dringend noodig, om, beter dan tot dus verre het geval kon zijn, te voorzien in den pionnierarbeid van het le ger te velde; de oefening van infanteristen in dezen arbeid kan nimmer zoover worden voortgezet dat zij de mineurs en sappeurs kunnen vervangen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 449