464
zonder eenige wetenschappelijke kennis op dit punt, de werking van
het klimaat op hemzelven als onbegrensd heeft beschouwd. Het is
een alledaagsch begrip, dat de geschiedenis van een land moet worden
voorafgegaan van zijne geografische beschrijving en de studie van het
karakter van een volk eerst volgen kan na die van zijn grondgebied.
De wederkeerige afhankelijkheid van de wezens en de dingen het
nauwe verband, de nauwkeurige overeenstemming tusschen den bo
dem en alles wat daarop leeft, is dan ook uit zich zelf duidelijk ge
noeg. Maar deze algemeene waarheid is verre van de behoefte te
voldoen, die wij meer en meer gevoelen, om in alles een juiste kennis
te hebben. Als wij dieper doordringenals wij in bijzonderheden
onderzoeken, vinden wij overal twijfelachtige uitwerkingen en onbe
kende oorzaken.
Dit algemeene feit van de aanpassing of plooiïng der inheemsche
rassen naar hun klimaat doet belangrijke vragen rijzen, die althans
nog lang het onderwerp van hartstochtelijke gedachtenwisselingen
zullen zijn. Er valt niet aan te twijfelen, dat het sinds den beginne
beschouwd is geworden als het bewijs, dat het verschil in ras voort
spruit uit het verschil in klimaat, dat dit laatste het ras gevormd
heeft. Zoo wordt het nog algemeen opgevat.
Tegen deze opvatting maakt men eene tegenwerping, die afdoende
is of ten minste als zoodanig wordt aangemerkt. //Als de verschei
denheid der menschengroepen", zegt de heer Périer De Vinfluence
des milieux sur la constitution des races humainesin de Mémoires
de la Société cTanthropologic1875, p. 154) //en hunne tegenwoor
dige constitutie het gevolg waren van uitsluitend of zelfs hoofdzaaklijk
climatologische oorzaken, is het duidelijk, dat al de volken in over
eenkomstige landstreken treffende trekken van onderlinge gelijkenis
zouden hebben, en dat het geheel anders zoude zijn met de volken,
die verschillende landstreken bewonen. Dit nu is in het geheel niet
het geval."
Het is waar, dat de landen, die elkander het meest gelijkenwat
het klimaat betreft, bewoond kunnen worden door de rassen, die
elkander liet minst gelijken. De Laplanders tegenover de Eskimo's,
de Negrito's tegenover de Papoewa's leveren ons twee voorbeelden
van verschillende inheemsche rassen, die als 't ware naast elkander
leven onder een verschillend klimaat. De oude Mexikanen met hunne
zoo bijzonder wreede zeden en de oude Peruanen met hunne daarentegen
zoo weinig bloeddorstige zeden, waren toch twee volken van gemeen-