471 de onmiskenbaarste uitwerking gehad; het heeft misschien van hen den meest karakteristieken type der verbasterde rassen gemaakt. Aan den anderen kant is het eeue al zeer oppervlakkige gelijkenis, die ons kan veroorloven de Eskimo's op ééne lijn te stellen met Chineezen, uit welke provincie ook. Zoo zij naast elkander woonde^ zou men met meer grond de vele en treffende verschillen tusschen die twee volken inroepen om juist hetzelfde te beweren: den zwakken invloed van het luchtgestel te doen uitkomen. Voor ons is het zelfs zekerdat het zoo zijn zouen dat bovendien vele andere feiten op dezelfde manier zouden kunnen worden omgekeerd. De Eskimo's onderscheiden zich van alle andere rassen door de meest origineele trekken. Tal van deze trekken staan in innige betrek king tot han klimaat, zonder welke bovendien liet bestaan van het ras onmooglijk is. Maar wat hen het meest van de Chineezen scheidt als zuiver ras, is de gedaante van hunnen schedel. De Eskimo's zijn zeer dolichocephaal (langhoofdig) terwijl de Chineezen eerder brachyce- phaal (breedhoofdig) zijn. Deze twee vormen kunnenin geen geval worden beschouwd alsof de eene van den anderen afstamde. Wij zijn nog niet in staat tot eene geheel voldoende verklaring van deze verschillen. Maar zij zijn, naar ons weten, juist in geen enkel ver band met de werking van de omgeving, van het klimaat. De Groenlanders laten zich door het betrekkelijk enge van hunnen schedel rangschikken naast de Nieuw-Caledoniërsdie met hen de meest dolichocephale onder alle menschen zijn en toch onder lijnrecht tegenovergestelde omstandigheden leven. Zoo zou mende uitdrukkingen een weinig geweld aandoende, kun nen zeggen, dat de Chineezen en de Eskimo's, sinds eeuwen en eeuwen door de natuur geschikt gemaakt voor klimaten, die zooveel mooglijk verschillen, scherp van elkander gescheiden worden door een anato- mischen trek, waarop juist het luchtgestel in het geheel geen vat schijnt te hebben. Hoe gewichtig de bewijzen voor den invloed van het klimaat ook mogen zijn, zij zullen aan de waarde van dit feit niets ontnemen. En het is dus duidelijk, dat er in de gezamenlijke trekkendie de rassen van elkander onderscheidenenkele zijnten eenemale vreemd aan het klimaat, aan de omgeving, waarin zij tegen woordig leven. De theoretische verklaring van dit feit is vrij eenvoudig. Al ne men wij het aan, al wijzen wij er op, zoo houden wij niet op, de ras sen te beschouwen als zooveel voortbrengselen van verschillende omge-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 458