472 vingen. Maar het bewijst ten minste, dat wij in de wijze, waarop de verschillende rassen zich tegenwoordig voordoen, een aanzienlijk aandeel moeten toekennen aan den invloed van vroegere voorwaarden van hun aanzijn. "Wij zullen niet ver genoeg gaan om te zeggen met Humboldt, dien de heer Périer met voldoening aanhaalt om de onveranderlijkheid der soortelijke typen te kunnen volhouden, dat //de invloed van het kli maat en van de overige uitwendige omstandigheden in het niet zinkt bij dien, welke uitgeoefend wordt door het ras en de gezamenlijke bestanddeelen van den erfelijken, iudividueelen aanleg in den mensch." Maar wij zien er geen bezwaar in aan de waarheid, die hij meende uit te drukken, vee! waarde te hechten. Immers, zijn de rassen niet de resultanten van voorhij gegane in vloeden, van vroegere werkingen? Hebben de gezamenlijke bestand deelen, waaruit zij gevormd worden, niet hunne voornaamste bron verre huiten de tegenwoordige omstandigheden? Niet alleen bij het begin van de menschheid moet men de geboorte zoeken, maar veel vroeger in den laogden dierstaal. Hoe is het mooglijk, dat deze langdurige en wonderbaarlijke verbinding van achtereenvolgens ver worven eigenschappen zonder uitwerking zou blijven en in 't geheel geen weerstand zou bieden aan de voorbijgaande werking van buiten? Het tegenwoordige klimaat kan slechts een nieuw bestanddeel toevoe gendat zich meer of min verbindt met de oude bestanddeelen. Wie weet niet, dat het contingent, hetwelk elk geslacht tot den vooruitgang bijdraagt, niets is bij al wat de vroegere geslachten voor de beschaving hebben gedaan? Ons maatschappelijk kapitaal zou al tot zeer weinig worden herleid zonder de erfenis, die onze voorou ders ons hebben nagelaten. Eveneens vormen de gezamenlijke be standdeelen van den geërfden aanleg het wezen van ieder ras en van iederen eenling. Ondanks al de pogingen van eene maatschappij om hare wijze van bestaan, hare instellingen te vervormen, kan zij niet in een enkelen dag ophouden te zijn wat juist hare vroegere omstandigheden haar gemaakt hebbenzij kan haar verleden niet ongedaan maken, zij kan niet bewerken, dat dit niet den grootsten invloed zou hebben op hare tegenwoordige wijze van zijn. Evenmin kan een ras, eensklaps onderworpen aan de werking van eene nieuwe, verschillende omgeving, in één oogenblik ophouden zich zelf te zijn, dat is te zeggen: wat de omgevingen het gemaakt hebben, waarin het vroeger geleefd heeft.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 459