561
pen te vuren, niet bedenkende dat zij zoo doende hun eigene kama
raden beschoten, die weldra van de binnenzijde werden gedwongen
de kampong te verlaten, voor de brug komende tusschen twee vuren
geraaktenen daardoor wel genoodzaakt werden zich naar alle
kanten en in overijling door de vlucht te redden.
De schrik en verwarring, welke daardoor niet weinig werden ver
meerderd, plantten zich nu ook spoedig voort op de volgende troepen,
die mede in wanorde terug trokken en eene consternatie veroorzaakten,
welke weldra zoo algemeen werd, dat de eerste afdeelingen, voor dat
ze nog bij de kampong aankwamen, reeds door elkander, en de offi
cieren van hunne manschappen gescheiden waren geraakt.
De majoor Von Bihl en de kapitein Steinmetz deden intusschen
alle moeite en pogingen om de manschappen tot bedaardheid en
weder oprukken aan te sporen, terwijl de luitenant Van der Hart
met de hulptroepen eene zijdelingsche stelling innam, om niet alleen
den aftocht te kunnen dekken indien die noodig worden mocht
maar ook om de steeds vluchtende soldaten tot staan te brengen.
Niets kon evenwel baten, want ofschoon het de eerstgenoemde
officieren ook al gelukte eenige manschappen om zich te verzamelen,
liepen deze ook weer op de vlucht zoodra er sprake kwam van een
nieuw oprukken.
Het getal geblesseerden nam inmiddels steeds toe, ook de kapi
teins Vogel en Notto Prawiro moesten wegens bekomen wonden wor
den weggedragen, terwijl de luitenant Van der Hart den luitenant
Von Purstenrecht ontmoette, die, op een lans leunende, afgemat en
terneergeslagen langzaam daar aankwam en hem, op de vraag wat er
gebeurd was, en of wij binnen Bondjol waren, antwoordde: //neen,
ik ben wel in Bondjol geweest, doch de Boegineezen hebben mijne
soldaten doodgeschoten, ik kan niet meer, ik kan niet meer!"
Intusschen was de Generaal Cleerens, die op het vernemen der
heerschende verwarring nog eene laatste poging wilde aanwenden
op de plaats in de nabijheid der bres aangekomen, ten einde zich-
zelven aan het hoofd der troepen te stellen en andermaal op te rukken;
doch welke moeite ook werd gedaan om de troepen weder geregeld
bijeen te krijgen, zoowel door hem, als door al de officieren, bleef
alles vruchteloos, de eenheid, het vertrouwen en de moed schenen
verloren te zijn, aan eene tweede bestorming van de bres viel op het
oogenblik niet te denken.
Op 150 passen voor de bres stonden de majoor Von Bihl, de ka-