564.
men 123 dooden en geblesseerden bij de troepen (volgens Lange 128),
en een twintigtal bij de maleiers.
Van de officieren werden nog gewond de kapiteins Yogel en Notta
Prawiro, en de 2e luit. A. M. Eavens. Eerstgenoemde overleed
reeds den 26en December aan de gevolgen daarvan.
In het werk van den luitenant-kolonel Lange vinden wij eenige
punten aangewezen, als vermoedelijke oorzaken van althans als mede
gewerkt hebbende omstandigheden tot, den ongelukkigen afloop van
deze onderneming. Zij komen in de meeste opzichten overeen met
de aanteekeningenwelke wij daaromtrent hebben; en daar wij dus
mogen besluitendat het minder goede gehalte der troepenontstaan
door een reeds te lang aanzijn voor Bondjolen ouder omstandig
heden, welke weinig geschikt waren om den goeden geest te onder
houdenverder het gemis aan onderling vertrouwen, niet alleen
tusschen de soldatenmaar ook dat van de manschappen op hunne
officieren en op den kommaudeerenden Generaalen het gebrek aan
onderlinge .verstandhouding in de uitoefening der bevelen, als de
voornaamste redenen kunnen worden beschouwddat met den overigens
goeden moed en de volharding der officieren geen beter succes is
verkregenwillen wij ook in geene verdere betoogen daarover treden
en alleen gaarne den overste Lange nazeggendatals dapperheid
alleen den bevelhebber voldoende ware geweest om Bondjol te bemach
tigen de onderneming dan voorzeker niet zou zijn mislukt.
Ofschoon de kapitein Steinmetz den Generaal voorstelde, nog een
maal eene poging aan te wenden tot vermeestering van Bondjolver
meende deze daaraan voor het oogenblik toch geen gevolg te mogen
geven; zooals wij reeds zeiden, bestond er hoegenaamd geen vertrou
wen meer, en waren de troepen bepaald gedemoraliseerd geworden.
Terwijl bij het naderend invallen der poeasa vele maleiers naar
hunne kampongs terugkeerden, werd den overste Du Perron opge
dragen, eene inspectie over de troepen te houden.
Zijne bevinding bevestigde maar al te duidelijkhoezeer de soldaten
over het algemeen zich verschillende behoeften 'en eene wijze van
leven en handelen hadden eigen gemaakt, welke het onderhouden van
een goeden militairen geest geenszins bevorderlijk konden zijn. Bij
de circa f700 man, die in de vallei van Bondjol aanwezig waren,
bevond zich zeker de helft van dat getal vrouwen en kinderen;
buiten elke sterkte vond men verschillende hutten en bijgebouwtjes
tot particulier gerief der troepenom het dikwijls in brand steken