569
leden voor, het korps mariniers met 2000 man te vermeerderen en het
overige personeel op de vloot in Indië te verminderen, om bij de-
barkemeuten van de marine over een grooter aantal zeesoldaten te
kunnen beschikken. Doch de minister van mariue wees op de groote
kosten, aan de uitvoering van dezen maatregel verbondenen ontkende
daarbij de mogelijkheid, het personeel van het eskader in den In-
discheu archipel te verminderen.
Toen in 1862 de bekende enquête omtrent de Nederlandsche
zeemacht plaats vond, werd in het rapport der commissie van de
mariniers o. m. gezegd, dat het korps aan de tegenwoordige behoefte
voldeed. Moest het korps uitgebreid worden, dan zou dit moeten
gebeuren met het oog op het deelnemen van het korps aan expeditiën
in Indië of op de noodzakelijkheid, welke zich eensklaps kon voor
doen om eene macht van goedgeoefende en geharde soldaten zoo
als dus met eene Indische brigade wordt beoogd naar de overzeesche
bezittingen te zenden.
Bij gelegenheid van de emancipatie der negerslaven in onze West-
Indische koloniën werd van 1862 tot 1863 een detachement van
200 mariniers derwaarts gezonden, om er als koloniale troepen gar
nizoensdienst te doen. Yoor zoover mij bekend is, heeft dit goed
aan de verwachtingen beantwoord.
Toen in 1864 andermaal in de vertegenwoordiging de vraag werd
geopperd, of het korps mariniers geene grootere uitbreiding voor den
dienst in de kolouiëu moest ondergaanwerd dit door den minister
slechts in zoo verre toestemmend beantwoord, dat men daarbij het
type van den marinier nooit uit bet oog moest verliezen, dat is,
dat hij uitsluitend zeesoldaat behoorde te blijven, wel geschikt om
bij een landingskorps te worden ingedeeld, doch niet aangewezen als
te behooren tot een deel van het Indische leger. De aandrang der
vertegenwoordiging tot uitbreiding van het korps mariniers was in
1865 nog grooter. Steeds was daarbij de hoofdgedachte, een deel van
het korps bij noodzakelijkheid als eene soort van reserve of Indische
brigade naar deze bezittingen te zenden. Toen toonde de minister
zich geneigd, tot die uitbreiding over te gaan, doch wees wederom
op de moeielijkheid om het korps dan kompleet te houden. En de
zaak zelve kwam niets verder, al werd bij de discussiën nog door
een der vertegenwoordigers op de denkbare omstandigheden gewezen,
om in eens over een reservekorps voor de koloniën te moeten be
schikken, grooter dan het geheele korps mariniers toen was; groo-