570
ter clan tegenwoordig, met het oog op de bepalingen van de Grond
wet, beschikbaar is. De vertegenwoordiging liet het echter niet hierbij.
Toen in 1866 door een barer leden werd voorspelddat de bron in
Nederland zooals nu maar al te zeer gebleken is voor Indische
vrijwilligers eerlang zoude opdrogen, trachtte men hierdoor, en door de
geschiedenis der mariniers in andere landen, het bewijs te geven voor
de wenschelijkheid eener uitbreiding van het korps. Het gevolg
hiervan was, dat voorstellen gedaan werden tot organisatie van een
regiment marinetroepen, uit vier bataillons en een dépot bestaande,
waarvan twee bataillons, onder de bevelen van een luitenant-kolonel
en ondergeschikt aan den kommandant der zeemacht, in Indië zouden
zijn. Wilde men daarbij er toe overgaan, onze West-Indische koloniën
door marinetroepen te doen bezetten, dan werd een bataillon mari
niers meer noodig geacht. Het korps zoude afwisselend aan boord
en in Nederland en even als de infanterie de marine in Erankrijk
ook aan den vasten wal in de koloniën dienen. Daar in tijd van
oorlog in Nederland de noodige kustartilleristen ontbrekenmoesten
de mariniers ook op de kustbatterijen geoefend wrorden. Uit een en
ander zouden, naar het oordeel der vertegenwoordiging, de volgende
voordeelen ontstaan
1. men kon steeds een korps hebbendat in Nederland gereed
staat voor eene expeditie naar Indië;
2. ingeval van nood zou een dergelijk korps spoediger dan eenig
ander naar de koloniën kunnen worden gezondenen
3. voor de verdediging van Nederland aan de kusten en zeegaten
moet van de mariniers bij de bediening van het geschut op de kust
batterijen partij getrokken kunnen worden.
De minister beloofde daarop, aan eene uitbreiding van het korps
mariniers te denken, doch was van oordeel, dat wanneer zij reeds
1000 man bedroeg, de mariniers geene zeesoldaten meer zouden blij
ven, omdat ze dan niet konden embarkeeren. En bovendien bedroeg
het inkompleet toen reeds 247 man, die men door werving nog niet
had kunnen verkrijgen. Bezield met het verlangen om een uitmun
tend korps expeditionaire troepen te bezittendrong de vertegen
woordiging in 1867 nogmaals op uitbreiding van het korps mariniers
aan. Het leger in West-Indië wilde men geheel door mariniers laten
vervangenen een gedeelte van dit korps aan wal in Oost-Indië, en
in gezonde bergstreken gelegerd, dienst laten doen. En wat was
het antwoord der regeering hierop? Zij erkende het wenschelijke