571 eener uitbreiding van het korps mariniers, doch alleen voor den dienst aan boorcl der schepen. Noch als expeditionair korps, noch voor eene bezetting van West-Indië kon, naar de regeering vermeende, het korps dienen, daar dan hierdoor de voortreffelijke hoedanigheden en het eigendommelijk karakter der mariniers verloren zouden gaan. De helft moest aan boord der verschillende oorlogschepende andere helft aan wal in Nederland dienen. Liet men de mariniers in West- Indië garnizoen houdende menschen zouden er maar drinken en verbasteren. Men zoude de belangen van het korps niet uit het oog verliezeneen officier van de mariniers zou kommandant en een zee officier inspecteur van het korps worden. Uit het voorgaande blijkt duidelijk, wat het voortdurend streven van regeering en volksvertegenwoordiging is geweest. Zelden zag men eene vertegenwoordiging meer ijveren voor eene goede zaak, die ten volle de publieke aandacht verdient, maar ook zelden zag men van de zijde der regeering zulk een hardnekkigen tegenstand, die het korps mariniers alleen voor de zeemacht wil bewaren en het (voor waar eene vreemde opvatting van 's lands belang!) nadeelig acht om dat korps, ook slechts in geval van nood, als een deel van het In dische leger te bezigen. Onze parlementaire geschiedenis zal ook la ter hiervan de bewijzen geven, en in zooverre althans de bewering van velen logenstraffen, dat het parlementarisme in Nederland een strui kelblok zoude zijn, om ook in ons krijgswezen goede organisatiën tot stand te brengen. Toen onze marine meer en meer afscheid nam van de groote oor logschepenwaarop de mariniers nog al in een betrekkelijk aanzienlijk getal vertegenwoordigd warenen het stelsel van den lateren minister van marine Brocx langzamerhand uitvoering verkreegom onze ahlieve marine tot een gering aantal vaartuigen te beperkensprak men van de nieuwe bestemming van het korps mariniers en werd daarover in de volksvertegenwoordiging gedebatteerd. In 1871 was de heer Brocx nog minister van marine. Bij de beraadslagingen in de Tweede Kamer over de begrooting van 1872 voor dat departement, kwam de heer Transen Van de Putte op de nieuwe bestemming van het korps mariniers terug. «Van wege het departement van marine" zeide die volksvertegenwoordiger//wordt voortdurend weerstand geboden aan een denkbeeld, door de Kamer (f) Zie P. A. van Pees, Mariniers. Tijdspiegel, 1868.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 550