572
zoo dikwijls geopperd, om de mariniers des noods met eene uitbrei
ding den garnizoensdienst te laten doen in onze West-Indische
bezittingen. De redenendaartegen aangevoerd wegen niet zwaar".
Maar de hoop, door den heer Van de Putte aan het einde zijner
rede uitgedrukt, dat de heer Brocx aan de uitvoering van dat denk
beeld de behulpzame hand zou bieden, bleek ijdel te zijn. Watzeide
de minister van marine o. a. daarop? Zeer gaarne wildé hij het
gelooven, dat de mariniers, bij gelegenheid van de emancipatie der
slaven, in Suriname uitmuntend hadden voldaanmaar ze waren er
bedorven van teruggekeerd; een verblijf van de mariniers in onze
West-Indische koloniën zou hoogst nadeelig op het gehalte van dit
overigens uitmuntende korps werken. En bovendien zeide hij de
mariniers hebben zich alleen geëngageerd om te dienen in onze marine
havens en aan boord van onze schepen; en nu zouden zij, gehoor
zaam aan de discipline, wel naar de koloniën gaan, maar uit een
zedelijk oogpunt zou het niet verstandig gehandeld zijn, hen op die
wijze aan hunne bestemming te onttrekken. De heer Van de Putte
repliceerde en zeide, dat de vrijwilligers van het Nederlandsche leger
geteekend hadden om in Nederland te dienen en dus bezwaarlijk
naar de koloniën kunnen gezonden worden tegen hun wil, maar dat
de mariniers in 1849 op Bali zijn gedebarkeerdte Soerabaia garni
zoen hebben gehouden, om er de maritieme etablissementen te bewa
ken, en zonder zwarigheden, ter sterkte van eene kompagnie, naar
Suriname zijn gezonden. De mariniers zijn niet geëngageerd om als
koloniale troepen dienst te doen, wordt er beweerd. Volkomen waar
niemand zal 200 of 300 mariniers voor twintig jaren naar de over-
zeesche bezittingen willen zenden, maar wel alleen voor een paar jaren.
En de Grondwet verbiedt dit niet. //Ik begrijp wel," vervolgde de
heer van de Putte, //dat er bij een korps als de marine esprit de
corps zit'En hij begreep evenzeer, dat men eene garde, als
het korps mariniers, wil behouden, maar men moest pogingen aan
wenden, om haar niet alleen voor de marine, maar in het algemeen
landsbelang te gebruiken. In dat denkbeeld vond hij steun bij den
heer De Roo van Alderwerelt. //De bezwaren van de achtereenvol
gende ministers van marine tegen eene verandering van de bestem
ming van het korps mariniers" voerde deze aan//komen altijd op dit
éene punt neder; als de mariniers naar de West worden gezonden,
komen zij deze minister zegt bedorvenmaar de gewone uitdruk-
king is gedemoraliseerdterug." Als het korps mariniers van zoo-