573
danig gehalte is, dat die troepen niet bestand zijn tegen de invloeden
van het West-Indische klimaat en het verblijf aldaar, zou men dan
niet beter doen, het te ontbinden?. De heer De Roo vraagt dit
en zegt dan: vik voor mij geloof, dat geen korps méér geschikt is
om daar tijdelijk dienst te doendan juist dat der mariniers." Maar
de minister Brocx was niet van denkbeeld veranderd. Evenals "hij
de torpedo-kwestie van de marine wilde afschuiven en aan de land
macht geheel overdragenwas dit ook het geval met het zenden van
vrijwilliger-korpsen uit het moederland naar de overzeesche bezittingen.
Zeer behendig maakte hij daarbij gebruik van een zedelijkheidsbezwaar
een nieuw argument, door hem ontdekt en later door Van Braam Houck-
geest zeer onverstandig in eene brochure gepropageerd; men kon den ma
rinier niet dwingennaar de koloniën te gaan. Laat ons daarover niet
twisten; maar, aannemende dat die dwang in strijd met de Grondwet is,
dan zou men aan dat bezwaar immers gemakkelijk te gemoet kunnen ko
men, door de engagementen voor het korps mariniers in dien geest te wij
zigen dat men zich verbindt, zoo noodig, ook tijdelijk in de kolo
niën dienst te doen? Een vrijwilliger-korps als dat van de mariniers bezit
het leger in Nederland niet en het getal vrijwilligers is daarbij tegen
woordig zoo lilliputtiaansch gering, dat men er zelfs geen behoorlijk
kader uit vormen kan. Neenzeide de heer Brocx. Ook bij de
mariniers bestaat er een inkompleet, en dit zal nog grooter worden,
wanneer zij ook in de koloniën dienst moeten doen; want de lust
om bij dat korps te dienen zou er dan door verminderenwilden de
mariniers gaarne naar de koloniën gaan, dan zouden zij wel naar het
koloniaal werfdepot te Harderwijk gaan. Ik kan dit niet toegeven.
Betaal de mariniers goed, bevorder door het nemen van goede maat
regelen de vrijwillige- dienstneming, en men zal bij hun korps geen
inkompleet hebben, noch mariniers naar Harderwijk zien gaan. Maar
dit is daarom nog geene reden dat zij niet naar de koloniën willen
gaan. Heeft men hun toekomst en hun heden even goed geregeld
als die van den Indischen soldaat dan zullen zij er geen bezwaar
in zien, tijdelijk als landtroepen in de koloniën dienst te doen.
't Is waar, enkele mariniers hebben zich er tegen verzet, zooals
de minister Brocx zeide, om indertijd naar Suriname te gaan; maar
wat bewijst dit? Dat die enkelen zeer slechte soldaten warenwelke,
wellicht opgehitst door den een of anderen spitsvondigen kameraad,
eene niet voldoende toegelichte bepaling als quasi-argument hadden
opgevat, om daarop hun vermeend recht te baseeren, en bij vol-