574
doening daaraan zich aan eventueele gevarenaan hun buitenlandschen
tocht verbonden, konden onttrekken. Een goed soldaat raisonneert
niet, noch maakt van eene avocasserie gebruikten einde zijne chefs in
verdenking te brengenvan hem onwettig te behandelen. Dat voor
beeld is slecht gekozen. Het heeft dus geene waarde. En boven
dien, ik ben er van overtuigd, dat in het korps mariniers te veel
krijgsgeest zit, om zich door het beroepen op schijnbaar tegenstrijdige
bepalingen (van hun verband en van de Grondwet), aan het opdoen
van ondervinding en het behalen van krijgsroem te onttrekken. Daar
is in dat korps te veel discipline ik zeg het den heer Brocx. na
om niet te gehoorzamenwanneer men het naar de koloniën zendt.
Mijn gevoel als Nederlander verzet zich tegen een Jan-Salie-geest,
die bij den Nederlandschen militair althans niet bestaat, en dien
wij evenmin mogen opwekken of aanwakkeren, door beschouwingen
te leveren, die in een pleidooi van een advokaat soms niet gemist
kunnen worden, maar in het brein van een officier of staatsman
niet mogen opkomenvooral niet in omstandighedenzoo als in
1873, toen de regeering bijna ten einde raad was in de oplossing
der kwestie van eene behoorlijke aanvulling van het Enropeesch
element in het Indische leger. Die omstandigheden zijnwat be
treft de aanvulling van het Neclerlanclsch element, sedert niet
gewijzigd; en waar nu de regeering aanhoudend met dergelijke moei
lijkheden heeft te worstelenonderwerp ik het aan beter oordeel van
het algemeen, of het vaderlandslievend genoemd mag worden, dat
zelfs uit den boezem der officieren van het korps mariniers beschou
wingen worden geleverd over de al of niet wettigheid van den maat
regel, ten einde de mariniers, zoo als in de laatste twee jaren is
geschied, bij detachementen naar Indië te zenden, om daar, maar
voornamelijk in Atjeh, als landtroepen te dienen, zonder dat dit
eerst aan hen, man voor man, is afgevraagd.
Als men het laatste gedeelte van de brochure van den heer Yan
Braam Houckgeest leest, ontwaart men, dat hij de vraag poseert in
hoe ver het goed is, om de mariniers te bezigen tot aanvulling of
versterking van het Indische leger, en hen geruimen tijd in Indië dienst
te laten doen.
Onze brochure-schrijver vindt dat op verschillende gronden niet
goed. En om zijn betoog klemmend te rnakeu, spreekt hij o. a. van
Kapitein Van Braam Houckgeest. //"De mariniers te Atjeh.55 Zie de recensie
van deze brochure in de //Pro Patria/5 1875.