578 ders mogelijk dan door de zeemilitie. Indien altijd beweerd wordt dat Nederland en Iudië één zijn; indien Indië bovendien bij aan-, randing van een Europeeschen vijand de Nederlandsche hulp niet ontberen kan, vraag ik of daaruit niet volgt, dat de Nederlanders verplicht zijnzeiven Indië te beschermen in stede van dit over te laten aan een onvoldoend aantal, door de kracht van honderden zil verlingen gehuurde vreemdelingen. Die plicht wordt voor het ge meenschappelijk vaderland (als men dat nu zoo wil) een der eerste plichten genoemd, en dan komt het mij voor, dat men dit steeds levendig moet doen beselfenin plaats van de natie in een rampzalig gevoel van onverschilligheid zoo als thans met den Atjehschen oor log maar helaas het geval is te versterken. Is het echter noodig, het korps mariniers uit te breiden met zee militie? Is men er wel zoo zeker van, dat men voor dat korps geen voldoend aantal vrijwilligers kan bekomen? //Voila encore un nouveau phénomène"schreef de raadspensionaris Van de Spiegel in 1793 aan den reeds in de geschiedenis der mariniers door mij genoemden Baron Van Kinckel //une puissance maritime, rnais qui ne peut pas trouver jchez elle assez de marins pour compléter ses propres vaisseaux." Indien er sprake was van uitbreiding van het korps mariniers, niet zoo zeer ten voordeele van de marine maar van 's lands belang, en de aandrang daartoe van de zijde der vertegenwoordiging wat sterk werd, hoorde men altijd hetzelfde argument van den minister van marine, dat men niet eens het noo- dige aantal vrijwilligers kon verkrijgen, om het korps volgens de bestaande formatie op kompleet te houden. Doch ik zeg het den heer P. A. Van Rees na: iaat heeft men voor het korps gedaan om liefde voor den dienst op te wekken? Wat is er voor de mari niers gedaandat leiden kan om hun vak gewild te tnakeu Het argument, dat men niet genoeg vrijwilligers voor de mariniers kan bekomen, is nooit zeer afdoende geweest, zeide de heer De Roo van Alderwerelt meer dan eens. Omdat er geene vrijwilligers genoeg zijn, is het nog niet gezegd, dat men geene vrijwilligers kan be komen. Bij eene oppervlakkige beschouwing zou men geneigd zijn, hierover in ontkennenden zin te spreken; doch nog eens: wat heeft men tot dusver gedaan, om vrijwilligers te bekomen? En eerst wanneer alle mogelijke middelen zijn aangewend om het lot der mariniers te verbeterenmiddelen die onder het bereik der regeering liggenkan men spreken over de noodzakelijkheid om het

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 557