585
op zijne plaats is bij meer langdurige marschen, bivakkeeringenenz.,
en meer dan de troepen der landmacht van de ellende van het leven
te velde te lijden heeft, zonder daaraan evenredige diensten te kunnen
bewijzen. Doch hun, die zulk eene strenge kritiek over de eerste
Atjehsche expeditie hebben geveld, wensch ik toe, dat zij eens zelven
mogen ondervinden, hoe veel gemakkelijker het valt, iets af te keuren
dan zich in de omstandigheden te verplaatsendie aanleiding gaven
tot het vellen van zulk eene kritiek. En de Indische krijgsgeschie
denis staat mij ten dienste voor het betoog van die waarheid.
Aan den tocht der kolonne Buschkens op 2 September 1S25 naar
Gomboh (in de vorstenlanden van Java) namen ook 50 matrozen
van het fregat de Javaan deel. Bij de bandelooze retraite, welke
op de nederlaag van den ongelukkigen Buschkens volgde, gaven die
matrozen het slechtste voorbeeld van gehoorzaamheid. Maar daarom
keure men de handeling van den generaal Yan Geen niet af, die de
matrozen bij die kolonne had ingedeeld, doch houde veeleer rekening
met de tijdsomstandighedenwaarin Java verkeerde. Zien we niet
kort daarop, toen den generaal De Koek het bericht van Buschkens'
nederlaag ter ooren was gekomen, door dien generaal onmiddellijk
het bevel naar Soerabaja zenden, om het fregat Maria van Reigers-
hergen en de korvet Pollux naar Samarang te doen verzeilen, ten
einde uit de bemanningen weder eene belangrijke versterking voor
de landmacht te kunnen trekken Na aankomst te Samarang werden
van beide oorlogschepen 170 man (Europeanen) gedebarkeerdom
hen deel te doen uitmaken van eene tegen den prins van Serang operee-
rende kolonne, waarvan de samenstelling aan den generaal Yan Geen
was opgedragen. Toen die kolonne te Demak werd samengetrokken
werden daarbij 60 mariniers en 50 matrozen ingedeeld; maar de lui
tenant-kolonel Phitzinger, die daarover het bevel voerde, vond het
geraden, met haar tot bij Samarang terug te trekkeu. En toen kort
daarna de generaal Yan Geen zich met de hoofdmacht weder naar
Demak begaf, bevonden zich daarbij 70 mariniers en 100 matrozen;
terwijl de militaire bezetting, welke na de overwinning op den prins
van Serang, de orde in het landschap Demak onder den majoor
Elout moest handhaven, o. m. uit. 60 mariniers en 100 matrozen
bestond.
Ik behoef het niet bij deze voorbeelden te laten. Toen de kolo
nel Bonnelle in October 1826 uit Soerabaja tegen den regent van
Kertosono ageerde, was die plaats zoodanig van troepen ontbloot,