592
Beeds in 184-8 was men genoodzaakt, wederom, nu onder den ge-
neraal-majoor Van der Wijck, eene expeditie naar Bali te zenden,
waaraan door 739 mariniers en matrozen werden deelgenomen. De
nederlaag onzer troepen bij Djagaraga maakte liet terugroepen
der expeditie noodzakelijk. Boemrijker was de krijgstocht, die
in 1849 onder den generaal-majoor Michiels derwaarts ondernomen
werd, vooral ook voor de troepen der zeemacht. Eerst was
men bij het aan dezen oorlog deelnemende korps zeeofficieren
het denkbeeld toegedaan, dat de marine weinig te verrichten zoude
hebben, doch de gebeurtenissen hebben die meening gelogenstraft.
Aan de uit 302 mariniers en 300 man scheepsvolk bestaande landings
divisie, wier sterkte 29% bedroeg van de bemanning der expedi
tionaire vloot, werd meer opgedragen dan het bezetten en bewaren
van reeds aan het strand veroverde punten. Toen de expeditionaire
landmacht in 1849 op Bali eene groote verzwakking had ondergaan,
zoo door buiten gevecht gestelde manschappen bij de bestorming van
Djagaraga, als door het groot aantal zieken werd het marine-bataillon,
uit 2 kompagniën mariniers en 3 kompagniën matrozen bestaande,
onder het bevel van den kapitein ter zee Bouricius gesteld, om bij
voorkomende gelegenheid te landen en aan den wal dienst te doen.
De kommandant van dat bataillon wist bij die uit verschillende be-
standdeelen georganiseerde macht eenheid te brengen. En om die
eenheid in de behandeling van het geweer en bij de oefeningen van
het exerceeren te verkrijgen, werden eiken dag voor dat doel twee
kompagniën naar den wal gezonden. Toen die oefeningen bevredigende
resultaten hadden opgeleverd, voerde het marine-bataillon de verschil
lende bewegingen van de bataillonsschool uitwaarbij ook door de
matrozen de grootste ambitie werd betoond Toen de generaal
Michiels den 29 Maart 1849 de landing der expeditionaire landmacht
een aanvang liet nemen, verzocht hij, omdat alle troepen nog niet te
Beliling waren aangekomen, om een marine-korps van 250 mariniers
en matrozen tot versterking van de gedebarkeerde landmacht. De
kommandant der expeditionaire zeemacht, die begreep dat hij opdat
oogenblik geene matrozen, maar alleen mariniers kon missen, stelde
slechts 80 mariniers ter beschikking van deu opperbevelhebber. Doch
bij de troepenmacht, welke den 31 Maart naar Singaradja oprukte,
bevonden zich reeds 178 mariniers, die evenwel naar boord terug-
J. O. H. Arntzenins, De derde Balische expeditie in herinnering gebragt.