595 op 12 Pebruarij bij Badjoa en nam zij, na vijf uren slaags met den vijand te zijn geweest, positie bij het hoofdkwartier; na tot den 18 d. a. v. aan verschillende militaire diensten te hebben deelgenomen, werd zij jden avond van dien dag geëmbarkeerd en naar de monding der Tjenrana gevoerd, waar de divisie den volgenden dag weder landde en de aan het strand gelegen vijandelijke versterkingen nam. Naar Badjoa teruggekeerd, maakte de marine-landingsdivisie bij den op- marsch naar Boni op 28 Pebruari een deel uit van de voorhoede on der den luitenant-kolonel der artillerie Kellermann. Bij den terug- marsch naar Badjoa was zij bij de achterhoede ingedeeld enop den 1 Maart weder geëmbarkeerd, nam de divisie geen deel meer aan de diensten der landmacht. In hetzelfde jaar werd de tweede expeditie tegen Boni ondernomen en ditmaal door den luitenant-generaal J. Van Swieten aangevoerd. De bij de expeditionaire macht ingedeelde marine-landingsdivisie telde, in vier pelotons verdeeld en onder de bevelen van een luitenant ter zee, 71 mariniers en 121 matrozen. Op den 24 November debarkeerde de landingsdivisie, om gedurende drie dagen deel te nemen aan de krijgsverrichtingen te velde, en keerde toen naar boord terug. Den 17 December werd de vijand door eene sloependivisie, bemand met 115 matrozen en mariniers benevens 60 in- landsche schepelingen, uit zijne stellingen bij Pampanoewa verdreven. Het aandeel der mariniers aan de Bandjermasingsche expeditie van 18591863 is zeer gering geweest. Ook dat bij den strijd tegen den Japanschen vorst van Nagato (Simonoseki) in 1864. Zijn in de hier geleverde geschiedenis van het korps mariniers alleen de voornaamste expeditiën aangestipt, waaraan eenige detache menten van die zeesoldaten hebben deelgenomen, mij blijft nog over te spreken van hun aandeel in de talrijke tochten der marine tegen de zeeroovers in den Indischen archipel. De zeeroof is in den archi pel chronisch gewordenalleen in eene vermeerdering onzer marine of door het oprichten van eene koloniale marine vooral, zou wellicht dat euvel, hetwelk onze regeeriug voorzeker niet tot eer strekt, veel kunnen worden tegengegaan. De geschiedenis der zeerooverstochten beslaat een aanzienlijk gedeelte van die der marine in Indië; en niet altijd was de haar opgelegde taakde zeeschuimers in weinig bekende vaarwaters op te sporen en uit hunne schuilhoeken te verdrijven eene gemakkelijke of dankbare, (f) Zie M. T. H. Perelaer, De Bonische expedition, 2 din. (f) Zie de Mededeelingen omtrent het Zeewezen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 574