596
Opvallend is het, dat de zeerooverstochten na 1836 in den Indi-
schen archipel zijn toegenomen. En wie de verrichtingen der marine
in dat jaar en de jaren 1843 en 1848 naleest, zal moeten erkennen,
dat zij toen meer dan eens met de zeeschuimers in aanraking is
geweest. In laatstgenoemd jaar waren het de Soelosche zeeroovers
van Solok, die haar veel werk gaven. In 1855 bezocht zelfs eene
rooversflotille van Mindanao het oostelijk gedeelte van den archipel.
In 1856 moest de marine de bevolking van Mandhar voor strand-
roof tuchtigen. De expeditie, die in 1857 naar het eiland Elores dooi
de marine werd ondernomen en in 1858 tot tweemalen herhaald, en
waarbij de mariniers telkens bij de landingsdivisie waren ingedeeld,
was eigenlijk niet anders dan eene tuchtiging van zeeroovers. In
1859 werd een rooversnest op het eiland Sepoera bij Sumatra's-
Westkust door de marine opgezocht en in 1860 deed de bemanning
vau de Reinier Claessen eene landing op het eiland Salioesoebij
Soeinbawa; doch de zich aldaar bevindende roovers ondergingen de
hun toegedachte bestraffing niet; het landingsdetachement moest on-
verriehterzake terugkeeren en eerst in 1861 konden twee oorlogschepen
het rooversnest vernielen. In 1862 hadden de zeeroovers van Solok
hunne brutaliteit zóóver gedreven, dat ze zich dicht bij den Java-wal
durfden vertoonen en het eiland Bawean en andere plaatsen in den
archipel bezochten. In dat zelfde jaar vernielde de marine eene roo-
versvloot bij de Sangir-eilanden. "Veel verbetering kwam er in dezen
toestand van slechte politie ter zee niet; en wanneer het gezegde
waar is, dat de wijze, waarop door eene regeering de politie wordt
uitgeoefend, de terugkaatsing is van de meerdere of mindere mate
van kracht, waarmede zij bestuurt, dan kan dit ook op Nederlandsch-
Indië worden toegepast. In 1865 leverde de marine een gevecht met
de Soelosche zeerooversen nog hoort men aanhoudend over hunne
euveldaden klagen. Yan eene gecombineerde expeditie tegen hunne
verblijfplaats door eene Nederlandsch-Spaansche krijgsmacht, zooals
voor vele jaren het plan werd geopperd, kwam niets en in 1875 is
de Spaansche regeering er zelve toe overgegaande tuchtiging dier
zeeschuimers op zich te nemen; met welk succes evenwel, zal nog
door de geschiedenis moeten bewezen worden. Doch niet van dien
kant alleen mocht de handel en scheepvaart in den Indischen archipel
met recht gevaar verwachten; de geschiedenis van Atjeh immers is
een doorloopend verhaal van tochten van zeeschuimers en tot hoelang
kou onze regeering goedvindenzulk een onhoudbaren toestand te