Vervolgens rijst de vraag, of het raadzaam is, de bestrating in de stad op te nemen of niet. In eenige belegerde vestingen, b. v. Toulon (1707)Olmütz (1758), Neisse (1758), Marienburg (1815), hebben de bevelhebbers de be strating doen opbreken, opdat de uitwerking van de bommen zooveel mooglijk beperkt bleef tot de plaats, waar zij neervielen, en het voortslingeren van de scherven naar alle kanten beperkt werd. De bommen dringen in begroeiden, zelfs in vasten kleigrond, ver scheidene voeten diep door, maar slechts dan, als zij onder den hoog- sten elevatie-hoek worden geworpen. En zelfs in dit geval drijft de bom bij het springen eenige stukken in de ruimte, en. niet alleen in loodrechte richting, maar ook zijdelings. De vijand echter werpt zijne bommen slechts onder den hoogsten elevatie-hoek als hij zich ten doen stelt, zoogenaamde bomvrije bedekkingen door de valkracht der projectielen te doorboren. Hij zal daarom dergelijke worpen voorna melijk richten tegen de bedekkingen van gebouwen tot verdediging en van de proviand-magazijnen, en spaarzaam met deze soort van zijn mu nitie omgaan, want zulk een worp kost hem ongeveer twaalf gulden. De gebouwen tot verdediging echter liggeu in de vestingwerkendaar om kunnen alleen zulke bommen de straten van de stad in gevaar brengen, die proviand-magazijnen moesten treffen. Dit zullen evenwel altijd maar enkele worpen zijn, die slechts een plaatselijk en be trekkelijk klein gedeelte van de stad tijdelijk aan gevaar blootstellen. In zandgrond dringen de onder de hoogste elevatie-graden afge vuurde bommen minder diep dan in goede aarde en in kleigronden treffen de bommen een kiezelgrond, zoo is haar indringen zeer gering. (Een aanbeveling voor gemacadamizeerde wegen.) In al deze ge vallen verzekert het opbreken van de bestrating weinig of niet tegen het rondslingeren van de stukken der bommen. De overige schoten met holle projectielen blijven echter onder alle omstandigheden te meer te vreezenomdat hunne ontploffingsmid- delen zoo ingericht zijn, dat zij reeds bij het aanslaan tegen een plank de springlading doen ontvonken. Zoo zal dan de bescherming, die het opbreken van de bestrating tegen de verspreiding van de bomscherven moet geven, altijd slechts een zeer twijfelachtige, ja een bijna illusoire kunnen zijn, want in geen geval vermag eene tijdelijke en plaatselijk-beperkte vermindering van gevaar op te wegen tegen de nadeelen, die het opbreken van de- bestrating ten gevolge moet hebben. 600

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 579