610 Zoo deden de Zweden in 1659 uit het door de Keizerlijken beleger de Stettin op den 27en Sept. een uitval op booten en verdreven den vijand uit een schans die op de Knochenhauer weide was opgeworpen. Maar de meest beslissende gevolgen had de uitvaldien de Zweedsche bezetting met 250 man op den 2en November van hetzelfde jaar in dertig schuiten ondernam. Zij gingen de Reglitz, een arm van de Oder, opwaarts tot Kuhrow en Niederzahden, veroverden op den 3en Nov. het aan den Oder-oever opgeworpen reduit, vernielden het kruit en de overige daar opgehoopte munitie van het belegeringskorps, en keerden zonder verlies naar Stettin terug. Deze uitslag, namelijk het verlies van de munitie, was werkelijk de hoofdoorzaak van het opbreken van het beleg. Von Bonin; ook Seydel). Wij vinden dan ook de organisatie van eene vestingflotille reeds in latere verdedigingen, zoo b. v. in Mainz, in Colberg, in Dantzig en zoo volkomen mooglijk in Parijs, in 1870. In Mainz richtten de Prauschen (1792) na de inbezitneming door Custine een korps matrozen op, dat op den Rijn en de Main bij te bouwen drijvende batterijen, bij overvaarten, op de ponten ofveeren, bij het vervoer van munitie te water zoowel als tot het afweren van vuurschepen en andere naar de schipbrug over den Rijn drijvende vaartuigen dienst bewijzen moest. [Seydel IV, p. 139). Bij het beleg (van Mainz) in 1793, in den nacht van 28 April, deden de Pranschen een uitval op schuiten. Van Weissenau over stekende, overvielen zij eene Oostenrijksche aanvalsbatterij op den rechteroever van de Maindie tusschen Kostheim en de Marsschans lag. Zij namen den eenen artillerie-officier gevangenstieten den an deren overhoop en vermeesterden vier stukken geschut, die zij naar Mainz brachten Seydelbl. 234). In Colberg had de bevelhebber, majoor Von Gneisenau, in Mei 1807, vier zeewaardige booten elk met een kanon van drie pond op vierwielige (kazemat-) affuiteu doen wapenen, die onder het bevel van een onderofficier der artillerie stonden. Elke boot had een loods en acht roeiers. Het kanon stond op het kleine dek bij den boeghet terugloopen werd aanvanklijk door touwen en, toen deze niet proef houdend bleken, door een stootbalk tegengehouden, waarvoor een wolzak lag, die door zijn veerkracht den terugstoot verminderde en het stuk geschut bijna van zelf op zijn plaats terugwierp. Later beschermde men de manschap nog tegen geweervuur door wolzakken, die, door ijzeren vorken gedragen, zich aan de beide lange

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 589