62 radja van Patty, Toekoe Maehmoed genaamd, zoo mede Toekoe Nja Abas (gewoonlijk genoemd Toekoe Marassa), die gezegd werd //eerste minister" van den Sultan van Atjeh geweest te zijn. Deze beiden zoo berichtte de heer Roura, waren door 'de hoofden der 3 Sagies afgevaardigd om een brief van hen over te brengen aan Habieb Ab dul Each man (den vroegeren afgezant van Atjeh naar Constantinopel, die in den regel te Djohor verblijf hield, van waar hij zich nu en dan naar Singapore begaf). In dien brief, zoo heette het verder, werd hij uitgenoodigd om naar Atjeh te komenten einde den vrede tot stand te brengenwaartoe men zonder zijne bemiddeling niet wist te geraken. Habieb Abdul Rachman had reeds, van zijn kant, ook door tus- schenkomst van den heer Rouradien hij van vroeger kende, pogin gen aangewend om van de Indische Regeering verlof te verkrijgen om naar Atjeh te gaan, ten einde zijn invloed aan te wenden tot beëindiging van den oorlog. De Indische Regeering liet zich echter niet in met dezen geslepen intrigant, wiens bedoelingen, zoowel met het oog op zijne antecedenten, als wegens de dubbelzinnige houding, waarop hij nog voortdurend betrapt werd, zeer verdacht moesten voorkomen, en die de rol van bemiddelaar scheen te willen spelen' daar, waar van niets anders meer sprake kon zijn dan van eene vol ledige onderwerping. Tot hem wendden zich dan de hoofden der 3 Sagies. Had wer kelijk hun schrijven de strekking, die aan den heer Roura, en door dezen aan de Nederlandsche autoriteiten werd opgegeven Toen de De gedachte aan eene volledige onderwerping scheen intusschen aan de vrien den van Atjeh nog geheel vreemd. Dit bleek uit de houding van den raad van 8 te Penang die, waarschijnlijk onder den indruk van de neerslachtige stemming der bo venvermelde brieven van de hoofden in Groot-A tjeh, in Mei zich voor het eerst in betrekking stelde met onze agenten te Penang, om te vernemen op welke voorwaarden de vrede tot stand gebracht zou kunnen worden, maar die, toen het hem duidelijk geworden was dat het Gouvernement geen termen meer vond voor het sluiten van een tractaat, niets meer van zich liet hooren, al was hij ook verwezen naar de zoo ge matigde eischen in de proclamaties van den luitenant-generaal Van Swieten gesteld, en al was hem ook te kennen gegeven, dat, in geval van onderwerpingde bevolking in het bezit barer huishoudelijke en godsdienstige instellingen gelaten en niet tot de cultuur of leveling van producten verplicht zou worden. Dit bleek ook, toen verno men werd dat Radja Bandara in de maand Mei, en Habieb Abdul Rachman in ver- eeniging met Toe koe. Payah in Juni 1874 zich met het ontwerpen yan tractateneven zonderling van inhoud als weinig passende in den bestaanden toestand, hadden bezig gahoudenwelke zij hij hunne laudgenooten aanprezen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 69