74
moedig, zijne partij gekozen te hebben. Hij bracht den stations-
kommandant op het stoomschip Timor een bezoek, verklaarde zich
tot onderwerping bereiden verzocht de Nederlandsche vlag te mogen
ontvangen. Aan dit verzoek meende de stationskommandant geen ge
volg te moeten gevenzoolang hij niet de zekerheid haddat over
het recht op Pedawa besar geen geschil ineer zou ontstaan. Her
haaldelijk besprak hij met de radjaVvan Edi en van Perlak hunne
aanspraken op dit landschap, en bij die besprekingen bleek dat zij
het meer aan elkander misgunden dan het voor zich begeerden, want
beiden verklaarden dat zij er genoegen mede zouden nemen, wanneer
Pedawa besar als een zelfstandige staat erkend werden beiden waren
ook evenzeer bereid het aan het Gouvernement af te staanmaar Edi
zou beschaamd worden door de toewijzing aan Perlaken Perlak
even beschaamd door de toewijzing aan Edi. Inmiddels drong de
radja van Perlak bij voortduring aan op de ontvangst van de Ne
derlandsche vlag. Na buiten twijfel gesteld te hebben dat daardoor
niets omtrent het recht op Pedawa besar zou gepraejudicieerd worden,
ging de stationskommandant tot de uitreiking over. Den 2Ssten Juli
teekende de radja de acte van onderwerping en den 2Jen Augustus
werd de vlag in Perlak geheschen en de blokkade voor dat landschap
mitsdien opgeheven.
Inmiddels had z ch (23 Juli) ook Telok-Semawe op de noordkust
onderworpenhetgeen aan de radja's van Pasei en Kerti aanleiding
gaf om te verzoeken nu ook openlijk de Nederlandsche vlag te mogen
voeren. Zij werd den ll<tcn Augustus te Kerti geheschen, doch te
Pasei eerst den 5c1en October, daar er vroeger geen geschikte gele
genheid gevonden werd om de plechtigheiddie overal door den sta
tionskommandant persoonlijk werd bijgewoond, te doen plaats vinden.
Yan de genoemde datums af waren ook deze beide havens voor den
handel geopend.
Sedert de radja van Perlak zich in vriendschappelijke aanraking
met den stationskommandant gesteld had, gaf het hoofd van Soengei
liaija, die in het bewijzen van goede diensten steeds volijverig was,
het verlangen te kennen om ook ten zijnent de vlag te hijschen.
Daartoe werd echter, vooral wegens de nabuurschap van het nog niet
onderworpen landschap Langsar, eerst den lS^n April 1875 overge
gaan.
In het begin van Augustus was de stationskommandant voor het
eerst in onderhandeling gekomen met Djolo. Den van die