76 niet onder de Nederlandsche souvereiniteit gebracht. De hoofden van de onderworpen landschappen hebben bij voortduring blijken gegeven van hunne goede gezindheid, en over het algemeen is de staat van zaken op de oostkust, vroeger het tooneel van onophoudelijke twisten en oorlogen tusschen de verschillende radja's, bevredigend te noemen. Ten einde er onzen invloed te bestendigen en te bevestigen, is de plaatsing van een Europeesch ambtenaar te Edi noodig geacht, waar reeds, zoo als hierboven is medegedeeld, sedert het laatst van Mei 1874 eene compagnie infanterie in garnizoen gelegd was. Bij Indisch besluit van 28 Eebruari 1875 werd de adsistent-resident L. de Schee maker ter beschikking van den militairen en civielen bevelhebber in Atjeh gesteld voor den ter oostkust te vervullen post. Den 23sten Maart kwam hij te Edi aan. Noordkust. De uitreiking der proclamatie van den luitenant-gene raal Yan Swieten had aanvankelijk op de noordkust weinig gevolg. Alleen door den radja van Gighen, Toekoe Bintara Kamangan Po- tjoet Oesmandie zich reeds vroeger vriendschappelijk gezind had betoond, werd dadelijk de acte van onderwerping geteekend en de Nederlandsche vlag geheschen. In de meeste andere staten vroeg men een korteren of lan geren termijn om zich te beradenen daar dit blijkbaar geschiedde omdat men omtrent den loop, dien de zaken in Groot-Atjeh zouden nemen, nog in twijfel verkeerde, werd het raadzaam geacht niet te veel pressie uit te oefenen, maar af te wachten of het vertrouwen op de duurzaamheid der vestiging van ons gezag in Groot-Atjeh niet veld winnen en van zelf tot toenadering der ver schillende inlandsche staten leiden zou. Na Gighen was Endjoeng het eerste landschapdat zich tot onder werping bereid verklaarde. Evenwel durfde men de Nederlandsche vlag nog niet voeren. De blokkade werd dus niet opgehevenmaar alleen de kustvaart op Gighen toegestaan. De radja van Telok-Semawe, Maharadja Mangkoe Boemi, vroeg bij herhaling uitstel voor het nemen eener beslissing, en toen hem in Juli werd opgemerkt dat dit zoo niet voort kon gaan, bracht hij allerlei onderwerpen ter sprake, waarover hij zich met het Gouver nement zou willen verstaanonder anderen zijne aanspraken op alle kuststaten, van Sie Malanga op de noordkust af tot kwalla Baija op de oostkust toe. Aan zijne onophoudelijke pogingen om de regeling zijner betrekkingen tot het Gouvernement op de lange baan te schui-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 83