79 werden uitgereikt aan anderen dan de werkelijk rechthebbenden. Hij verlangde dus dat voortaan ook op de noordkust (even als op de oost kust altijd, en op de westkust onlangs ook in Patty en Kloeang ge schied was) geen vlag meer zou worden uitgereikt, dan nadat door persoonlijke ontmoetingen tusschen den stationskommandant of con troleur en de inlandsche hoofden een overtuigend bewijs van hunne goede gezindheid zou verkregen zijn, en nadat omtrent hunne rech ten een zorgvuldig onderzoek zou zijn ingesteld. Voorts verlangde hij dat de beëediging der acte van onderwerping zou worden ge vorderd. Geheel overeenkomstig deze voorschriften werd eerlang gehandeld in Kloempang Doea. Men wist dat dit landschap bestuurd werd door eeiie vrouw, Tjoet Po, de zeer vijandig jegens Nederland gezinde weduwe van den laatsten radjaToekoe Biutara Blang, maar dat haar gezag door bloedverwanten van dien radja betwist werd. Den 12^11 November vervoegde zich een achterneef van dezen, Hoeloebalang Sjech, bij den stationskommandant, en bood zijne onderwerping aan, bewerende dat hij thans de radja van het land was. Voor die bewe ring werd eenig bewijs verlangd, en nadat hij een paar dagen later weder, doch thans met een groot gevolg, aan boord was gekomen, werd bezwaar gemaakt om hem als radja te erkennen, omdat hij het rijkszegel niet vertooneu kon. Het bleek dan ook later, dat hij eenigzins voorbarig was geweest. Den 23sten Maart kwam hij nog maals met eenige hoofden aan boord, en nu kon hij eene acte ver- toonenwaaruit bleek dat Tjoet Po den 17<leii November het bestuur had afgestaan aan hem en aaii Toekoe Bintara Kamangau Setija Moeda> neef van den vorigen radja. Ook namens dezen, die niet aan boord kon komen omdat hij tegen de vaart op zee niet bestand was, bood Hoeloebalang Sjech op nieuw de onderwerping aan. Nadat de con troleur van Wijk zich, met den tolk Saidi Tahir, aan den wal over tuigd had van de goede gezindheid van Toekoe Bintara, debarkeerde ook de stationskommandant met zijn état-major den 27sten Maart. In tegenwoordigheid van een aantal hoofden en van eene groote schare volks, werd nu de acte van onderwerping door de beide radja's ge- teekend en op den Koran bezworen. Tegen het afleggen van den eed maakten zij aanvankelijk eenig bezwaar, omdat die in andere landschappen niet was gevorderdmaar zij eindigden toch met aan den hun gestelden eisch toe te geven. Daarop werd de Nederlandsche vlag geheschen en de acte van erkenning aan de beide radja's uitgereikt.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 86