Op de noordkust bleven nu nog drie staten over, die zich niet
onderworpen hadden, te weten: Pedir, Merdoe en Samalaugan. Met
Samalangan hadden wij geen aanrakingen. Yan Merdoe ontving de
stationskomrnandant den 15c'en September een brief, meldende dat
men den radja Toekoe Moeda Tjoet Latif, die zich steeds in Atjeh
bevond om aan den oorlog deel te nemenzou trachten over te halen
om naar zijn land terug te keeren, en dat, zoo hij niet kwam, zijne
broeders op eigen gezag de onderwerping zouden aanbieden. Het kon
evenwel niet geraden worden geacht om van een ander dan van den
radja zelf de onderwerping aan te nemenen daarom werden ook
voornemens van gelijken aard, als in Merdoe aangekondigd werden,
niet aangemoedigd, toen zij bijna gelijktijdig in Pedir aan den sta
tionskomrnandant werden te kennen gegeven door Toekoe Radja Moeda,
den zoon van den radja Toekoe Pakik.
Deze laatste hield zich, even als de radja van Merdoe, voortdu
rend in Groot-Atjeh op. Wel verre van gevolg te geven aan het in
April door hem aangekondigde voornemenom het hoofd in den
schoot te leggen, bleef hij steeds aan den strijd deel nemen, dien
hij trouwens, in vereeniging met den radja van Merdoe en van Pang
lima Polim, gezworen had ten einde toe te zullen helpen volhouden.
Met nem waren in den regel een aantal zijner onderdanen op het
oorlogstooneel, en het was vooral om deze hulptroepen te doen terug-
keeren, dat de militaire en civiele bevelhebber in Juli een brief naar
Pedir zond, waarin hij die plaats, welke reeds in de laatste dagen
van het vorige jaar door de marine beschoten was, met eene nieuwe
tuchtiging bedreigde als de radja zich niet onderwierp. Werkelijk
bemerkte men daarna minder van Pediresche hulpbenden in Atjeh
maar van den radja werd geen antwoord gebracht. Na veel moeite
gelukte het in September aan den stationskomrnandant, een Klinga-
lees te vindendie te Pedir aan den wal wilde gaan om een ant
woord in ontvangst te nemen. Thans beijverde zich des radja's zoon>
de reeds genoemde Toekoe Radja Moeda, om van zijne persoonlijke
goede gezindheid en van de goede bedoelingen der te Pedir aanwe
zige hoofden getuigenis af te leggenen hij zond eenige afgevaar
digden aan boord om den stationskomrnandant daarvan nader de ver
zekering te geven. Toen deze eischte, dat men van den radja te
Atjeh antwoord zou gaan vragen op den brief van den militairen en
civielen-bevelhebber, berichtte Toekoe Radja Moeda, dat dit geschie
den zou, en dat hij zelf, als zijn vader niet antwoordde, over 62
80