82 ping bereid hadden verklaard. Den 26sten April werd aan den kom mandant van de Watergeus opgedragen om in de verschillende land schappen de Nederlandsche vlag te doen hijschen en de acte van erkenning aan de bestuurders uit te reiken (behalve in Troemon en op Siinaloer, waar dit reeds door den gouverneur van Sumatra's Westkust geschied was). De 1ste luitenant M. Segov werd hem toegevoegd voor de aanrakingen met de inlandsche hoofden. Te Malaboeh werd den 27sten April, te Soesoeh den 2a™ Mei, te Tampat Toean den 5llen Mei de Nederlandsche vlag geheschen. Te Tampat Toean bracht de radja, Datoe Eadja Amat, een bezoek aan boord en begaf zich de kommandant van de Watergeus met gevolg aan den wal om de acte van erkenning uit te reiken. Te Malaboeh en te Soesoeh daarentegen hadden onze autoriteiten geen persoonlijke ontmoetingen met de radja's Toekoe Kedjoeroean Tjihik en Datoe Baginda, en werd ook een bezoek aan den wal afgeraden, omdat het er onveilig werd gemaakt door bovenlanders en door lieden die pas van Atjeh gekomen waren. In Soesoeh liep het gerucht, dat wij Groot-Atjeh wederom hadden moeten verlaten. Te Poeloe Kaijoe weigerde men de vlag in ontvangst te nemen en vroeg men waarom men geen geld kreeg. De communicatie met den wal was daar hoogst moeielijk, weshalve van verdere aanrakingen werd afgezien. Te Laboean Hadji zond de radja, Datoe Oedjoeng Batoe, mede de vlag terug, met het verzoek dat de kommandant van het oorlogsschip zich wenden mocht tot den radja van Troemon. Met Mukki kom men niet in aanraking komenwegens de zware branding die op de kust stond en wegens de aan den wal heerschende cholera. Ook Terbangan besar kon niet worden bezocht. De tusschenkomst van den radja van Troemon werd verzocht, om in de drie laatstge noemde landschappen de vlag te doen hijschen. Leverde deze reis geen zeer voldoende uitkomsten opde moei lijkheid, om in den westmoeson gemeenschap met den wal te ver krijgen, verhinderde dat spoedig een nieuw bezoek aan de verschillende staatjes werd gebracht, en bovendien kwam het wenschelijk voor af te wachten, of in de stemming aldaar niet verbetering zou komen, wanneer men meer doordrongen werd van de overtuiging, dat wij in Groot-Atjeh gevestigd zouden blijven, en wanneer de radja van Troe mon zijn invloed zou hebben kunnen doen gelden. Eene bijzondere omstandigheid gaf aanleiding om den 30stel1 Juli Zr. Ms. stoomschip Band amet den controleur Pluygers aan boord,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1876 | | pagina 89