100 afdeinzen. Aan onze zijde waren 2 officieren en 11 minderen ge- wond. Reeds sedert vele maanden hadden herhaaldelijk spionberichten een algemeenen aanval des vijands aangekondigd. Nimmer had zich ech ter een dergelijk gerucht bewaarheid, tot dat eindelijk den 26sten November des morgens, kort na het blazen der reveille, de ooster linie over hare geheele lengte, doch voornamelijk ter hoogte van Kotta-AlamLemboeh en Lamprit, door onstuimig voorwaarts drin gende benden werd aangegrepen. Uit onze verschillende sterkten werd de vijand hevig beschoten, met het gelukkig gevolg, dat reeds om 9 uur de Atjehers in hun kampongs waren teruggetrokken en over de geheele linie de rust hersteld was; het verlies van den vijand kon zelfs niet bij benadering worden opgegevenaan onze zijde tel de men slechts 6 gewonden. Toch gaven onze tegenstanders hunne pogingen niet op om de oosterlinie door te breken. Ook den vol genden dag werd dat deel onzer stellingen aanhoudend bestookt, en weldra bleek het dat de vijand, door het terrein begunstigd, zich nabij Lemboeh-oost had weten te nestelen en van daarzich ingra vende, langzaam onze versterkingen gedekt zocht te naderen. On- 1 middellijk werd den majoor der artillerie A. G. H. Winter last ge geven met twee sectiën artillerie, onder dekking eener compagnie infanterie, positie te nemen bezuiden Kotta-Alam op den linker ri vieroever, om 's vijands werken met geschutvuur te teisteren. De ge noemde hoofdofficier moest in overleg handelen met de bezettingen der noordelijk van hem gelegen posten en met den majoor T. M. Verspyck, die tusschen Kotta-Alam en Lemboeh had post gevat, waar hij over eene sectie artillerie en eene compagnie infanterie be schikte. Beide detachementen keerden reeds des middags terug, na dat de vijand zijne stellingen had verlaten. Doch den volgenden dag bleek dat die aftocht slechts een tijdelijk terugtrekken voor ons vuur was geweest; 's vijands werken waren niet vernield en den 29steu November had hij ze weder bezet. De kommandant der oos terlinie begaf zich nu naar het hoofdkwartier om met den opperbe velhebber de maatregelen te bespreken, die tot verdrijving des vijands konden leiden. Op verschillende gronden kwam men overeenden aanvaller nog eenige dagen alleen met het geschutvuur der nabij ge legen posten te bestoken, en daartoe op enkele gunstig gelegen punten de borstweringen te doen ophoogen. De uitkomst leerdedat men van dien passieven tegenstand zich niet te groote uitwerking had

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 103