112 temin werdensoms zelfs nabij Ketapang Doea en in de VI Moe kim, eenige onzer soldaten onverhoeds aangevallen. Op de voorpostenvooral te Beloeltrachtte de vijand des nachts herhaaldelijk, hoewel te vergeefs, de werken te bekruipen. Boven dien waagde hij zich nu en dan binnen de oostergrens onzer neder zetting, o. a. den 16<len April, toen hij tusschen Kotta-Alam en Oleh-Karang een transport van 10 gewapende en 20 ongewapende militairen aanviel, wien het echter gelukte, door eene patrouille van 25 man uit Oleh-Karang ondersteunddie plaats zonder ernstige verliezen te bereikenslechts 2 man werden gewond. In den nacht van 21 op 22 April had weder een aanslag op Lamprit plaats, waar eene vijandelijke bende van circa 200 man in het achter dien post gelegen dwangarbeiderskwartier wist door te dringen, doch spoedig verdreven werd met achterlating van 5 dooden en 1 gekwetste; aan onze zijde waren 5 dwangarbeiders gesneuveld en 5 gewond. Ook Ketapang Doea werd herhaaldelijk, doch telkens te vergeefs, des nachts door eene kleine bende Atjehers bestookt. Terwijl onze troepen alzoo voortdurend op hunne hoede moesten zijn tegen 's vijands pogingen om hen te verrassen, vorderde in het begin van Mei het hooge water, bij storm en regen, weder eene buitengewone krachtsinspanning van de bezetting van onderscheidene posten, wier terre-plein overstroomd werd, terwijl tevens, o. a. te Kotta-Radja-Bediel, veel schade aan de gebouwen werd toegebracht. Na enkele dagen was echter de Atjeh-rivier weer binnen haar oevers teruggetreden tot herstelling der schade werd aanstonds het noodige verricht. Den 3clen Mei vertoonde eene vijandelijke bende zich op onzen rechter vleugel, en overviel des morgens om half vijf de bezetting van Lampagger. Het gelukte aan eenige Atjehers die versterking binnen te dringen waar zijbehalve 2 officieren den kapitein J. W. C. G. Hoynck van Papendrecht en den lsten luitenant N. van de Roemer nog 5 soldaten en 1 dwangarbeider doodden, en 23 der onzen kwetsten; met achterlating van 11 dooden moes ten zij echter spoedig de wijk nemen. Op het bericht van dezen aanslag begaf zich de majoor P. J. Boom met 2 compagniën infan terie en 1 compagnie barissan uit Kotta-Radja naar de plaats des gevechts, vergezeld van een controleur, met opdracht om te onder zoeken, in hoe verre bij deze overrompeling aan verraad van de zijde der onderworpen bevolking moest gedacht worden. Er werd even-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 115