219
Engeland geen jaarlijksche schatting in klinkende munt op, zooals
Java aan Nederland en Cuba aan Spanje; doch zijne hulpbronnen
veroorloven Engeland, eene genoegzame militaire macht op de been te
houden om het gewicht van zijn degen te kunnen leggen in de schaal,
waarop de groote Europeesche vraagstukken gewogen worden.
Men kan bij duizenden de huisgezinnen tellen, die door gouver-
nements-betrekkingen of particuliere ondernemingen in Indië een
eervol bestaan vinden. De Britsche kapitalen zijn bij honderde
millioenen in de drie Presidentschappen verspreid, hetzij zij belegd
zijn in theeplantaadjesspoorwegen, banken, handelshuizen of wel
in indigotuinen. Het is voor Engeland eene levenskwestie, om deze
schoone bezittingen van de eerbare Oost-Indische Compagnie steeds
te behouden. Door het verlies van Indië zou Engeland, ernstig
in zijne financiën aangetast en ondermijnd door staatkundige woe
lingen, veroorzaakt door den ondergang zijner middel-klassebinnen
weinige jaren tot den rang van Nederland of Denemarken zijn terug
gebracht. De bekwaamheid zijner staatslieden en de moed van het
leger hebben Engeland voor deze vreeselijke mogelijkheid behoed.
De bewindslieden in Indië toonden zich overalbijna zonder onder
scheid, in de ure des gevaars op de hoogte van den toestand. Voordat
één uit Engeland gezonden soldaat aan de oevers van de Hoegly
was aan wal gestaptwas de opstand gebreidelden bleef er voor
de nieuw aangekomenen niets anders over dan het werk der over
winnaars van Delhi en Lucknow te voltooien.
In dezen strijd op leven en dood, waar een ieder zijn plicht heeft
gedaan, is de Engelsche geschiedenis met nieuwe en heldhaftige fi-
.guren verrijkt; in waarheid een zevengesternte van roemrijke krijgs
lieden, waaronder de namen schitteren van Henry Lawrence, Have-
lock, Nicholson, Neill en Hodsondie allen den dood op het slag
veld vonden in de verdediging van de zaak der beschaving en ware
vooruitgang. Buigen wij, mannen van Europa, zonder nevengedachte
ons met eerbied voor hunne graven neder
De groote mannen, die Engelands macht in Indië gevestigd hebben,
begrepen terecht, dat een onbeperkte uitbreiding van grondgebied ten
nadeele van de duurzaamheid der vestiging zou komen en de taak
van de kompagnie moeielijker zou wordennaarmate hare bezittin
gen meerdere uitgestrektheid verkregen. De gebeurtenissen van 8
Mei 1857 leverden ten duidelijkste het bewijs, dat zij zich niet in
hunne inzichten hadden bedrogen. Meer dan een halve eeuw was ver-