225 en het kontingent der Inlandsche vorstenzoodat door deze vermindering van het kader dikwijls gedurende geruimen tijd de regimenten door kapiteins en zelfs door luitenants gekommandeerd werden. De geregelde en ongeregelde kavallerie van het Bengaalsche leger bestond hoofdzakelijk uit muzelmannen uit Rohilkhand en Doab nabij den Ganges, terwijl de 74 regimenten geregelde infanterie, met uit zondering van eenige compagniën Sikhsuit Oude en de noordwes telijke provinciën afkomstig waren. Door de ruime soldijen en pen sioenen was het aantal vrijwilligers voor het leger bijzonder groot en koos men bij de aanneming natuurlijk hen, die tot de voornaamste kasten behoorden, waardoor het leger uit bijna niet anders dan Brah- minen en Radscüpoeten bestond. Indien men zich daarbij slechts aan de oude wijze bepalingen gehouden had, welke voorschreven dat men zooveel mogelijk bij de regimenten de godsdiensten, nationaliteiten en kasten moest vermengen, zou men voor groote onheilen bewaard zijn ge bleven. Door hunne soberheidhunne stipte onderwerping aan de krijgstucht) maar bovenal door hunne uitstekende dienstenin de laatste oorlo gen bewezenwaren de Sepoys in den volsten zin des woords de bedorven kinderen van het Hof van Bestuurders en van hunne officieren geworden, die trotsch waren over zulk een, om zoo te zeg gen uit edellieden bestaand leger het bevel te voeren, Doch van den anderen kant waren de officieren van hunne minderen ver vreemd. In vroegere tijden, toen de officier, in de onmogelijk heid om te trouwen of slechts door losse banden met een inlandsche vrouw vereenigd, zijn regiment als een soort van aangenomen fami lie beschouwde, oefende hij naast zijn officieel gezag ook nog een soort van vaderlijk toezicht over zijne minderen uit. Thans waren vele officieren met Engelsche dames, die, niet meer door de reis afgeschrikt, zich meer ën meer in Indië kwamen vestigenge huwd en bleven zij na afloop hunner dienstzaken natuurlijk liever te huis, waardoor het vaderlijk toezicht meer en meer ophield. De centralisatie-geest, die geruimen tijd in het militaire hoofd-bureau den scepter had gezwaaid en waardoor de chefs verplicht waren van de geringste aan een mindere opgelegde straf rekening en verant woording te doen, waarbij zij zich niet zelden strenge berispingen op den hals haalden, had ten gevolge gehad, dat men tot het be houd der krijgstucht zijne toevlucht nam tot de aanzienlijksten en daardoor meest invloedrijken onder de soldaten. Deze waren daar-

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 228