239 opvattenterwijl de bergbewoner zich vleide met het herstel zijner onafhankelijkheid." Binnen eenige weken echter was alle twijfel omtrent den toestand opgeheven. Voor het einde van September was Dehli genomendank zij vooral de krachtige maatregelen van den Gouverneur van den Pun- jaub en zijne medewerkers. Een ieder had zijn plicht gedaan en Sir Lawrence kon met trots en met recht van zijn ambtenaren en krijgslie den zeggen: //Nooit is een chef beter gediend geworden door zijne //dienareu, nooit is hij meer aan hen verplicht geweest dan ik!" III. Beleg en inneming van Dehli-Cawnpore. Wij zijn thans genaderd aan de beschrijving van het beleg van Dehli, het brandpunt van den strijd tegen de Engelsche overheer- schingvan welks val het behoud van Engelands overwicht in In- dië hoofdzakelijk afhing. Sedert het jaar 1001 steeds onder het juk van vreemde overheer- schers, met name de Caucasiërs en de Afghanenhad het rijk van Dehli onder koning Aureng-Zeb van laatstgenoemden volksstam het toppunt van roem en grootheid bereikt. Kunsten en wetenschappen bloeiden en vonden er bescherming, en menig trotsch monument van bouwkunst herinnert thaus nog aan dien gulden tijd. Na den dood van Aureng-Zeb (1707) geraakte het rijk in een staat van verval en ten pooi aan binnenlandsche onlusten en vijan delijke invallenzoo werd 40 jaren later Dehli door de Perzen onder ÏSiadir Shall ingenomen en geplunderd. Hierop volgde een toestand van volslagen regeringloosheidtotdat van lieverlede de agenten der Engelsche Oost-Indische Compagnie zich kwamen vestigen. Nadat door de legers der Compagnie eenige oproerige staatjes voor den troon der Mongolen waren behouden geworden, kreeg dat lichaam meer en meer invloed en deed zijn krachtige hand zich overal in het bestuur gevoelen. Doch feitelijk was de oude heerschappij blijven bestaan, totdat Lord Loke in 1803 den ouden blinden keizer Shah Alam verlos te van Scindia, die met een leger, uit Mahratten samengesteld, Dehli bezet hield. Shah Alam begroette de Engelschen als zijne verlossers, doch moest weldra ondervinden, dat hij slechts van mees ter had gewisseldzijne macht toch werd tot de grenzen van zijn paleis beperkt en dit, benevens de vergunning om een lijfwacht te

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 242