241 Ofschoon binnen de muren van Dehli een onbeperkt gezag uit oefenende, had Mohammed Shah Bahadoer daarbuiten met den onwil en den tegenstand van verschillende wilde stammen te kam pen. De Gajars en de Ramghars weigerden het gezag van den nieuwen vorst te erkennen; anderen, die aanvankelijk de herstelling van den Mongoolschen troon met vreugde begroet hadden, moesten zich thans verdedigen tegen de herhaalde afpersingen der belastinggaarders van het nieuwe régime, zoodat er weldra buiten Dehli een algeheele re- geeringloosheid bestond en alleen het recht van den sterkste werd gehuldigd. Na deze korte uiteenzetting van den politieken toestand zullen wij de troepen weder gaan opzoeken, die den 8en Juni na den slag van Ghazi Oedin Naggar onder Sir Harry Barnard de oude kanton- nementen in den omtrek van Dehli weder in bezit hadden genomen. De sterkte van die krijgsmacht was samengesteld als volgthet 9e regiment koninklijke lanciers, 2 eskadrons koninklijke karabiniers het 60e en 75e regiment infanterie van het koninklijke leger, het le en 2e regiment Europeesche fuseliers van de Compagniehet batail- lon van Sirmoer (Goerka's), een detachement der genie, 8 stukken van 18 pond, 4 mortieren, 4 houwitsers, behalve de aan den vijand ontnomen kanonnen, in het geheel uitmakende 800 ruiters3600 man infanterie en 16 stukken belegerings-geschut. Daags na den slag waren de 1200 guides van den Punjaub aangekomen, waardoor de troepenmacht met een uitgelezen korps werd versterkt. Hoe gering de getalsterkte der Engelsche troepen ook in verhou ding tot de macht der opstandelingen wasde geest, waarmede men bezield was, mocht uitmuntend genoemd worden. Het besef van de schier onmogelijke taak, welke op hen rustte; de dorst naar wraak, die in elks boezem telkens op nieuw ontwaakte bij het kampeeren op een terreinnog bezaaid met de treurige over blijfselen van vermoorde landgenootende gedachte aan den hoon, die Engelands trotsche koningsvlag was aangedaan-— dit alles bezielde de troepen met een geestdrift en volharding, eenig in de geschiede nis; dit alles deed hen met kalmte en stoïcynschen moed de ver moeienissen en gevaren, aan een oorlog in het heete jaargetijde ver bonden, verduren, en hen in den strijd eene heldhaftigheid ten toon spreiden, die de wereld met verbazing vervulde. Ook de opstandelingen deden, wat hun moed betrof, het leger, 11

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 244