273 Deze cijfers zijn ontleend aan het //Verhaal van den Palembang- schen oorlog van 18191821," opgesteld door den toenmaligen ka pitein der artillerie A. Meis, adjudant van den kommandant van het leger, en te vinden in de eerste eerie van den //Militairen Specta tor." Ze worden daarom door mij geacht, officieele waarde te be zitten. Voor de Bonische expeditiën (1859 en 1860) kan men voor het transportwezen te water raadplegen het werk van den kapitein der infanterie M. T. H. Perelaer, dat samengesteld is uit officieele bescheiden en algemeen de aandacht heeft getrokken. Omtrent de Balische expeditiën zijn de hier bedoelde gegevens vrij oppervlakkig. Ik zal er dus niet over spreken. Hoe de transportdienst in al hare détails was ingericht gedurende de eerste Atjehsche expeditie, kan men vinden in het door velen gelezen //Rapport van de kommissie van enquête1, doch dit staatsstuk, waarvan 100 exemplaren zijn ge drukt, wordt door de regeering als geheim beschouwd. Het is dus voor mijn doel niet te raadplegen. Ik behoef daarom niet over de. eerste Atjehsche expeditie te zwij gen. Wat had hare voorbereiding vooral doen zien? Toen de In tendance wilde overgaan tot het huren der voor de transportvloot benoodigde zeilschepenhetgeen door den ongekenden spoed waarmede de expeditie van regeeringswege werd ondernomen bui tengewoon haastig moest geschieden, bleek het, dat er geen enkel vaartuig ter reede van Batavia was, dat voor het beoogde doel in aanmerking kon komen. Men had die soort van schepen noodig voor zieken-, paarden-, vivres- en munitieschepen [voor ziekenschip 1, voor paardenschip 2 en voor vivres- en munitieschip elk 1], waarvoor later vijf «e?7vaartuigen werden ingehuurd. Yoor den overvoer van troepen werden aanvankelijk bestemd vijf steamers van de Ned.-Indische Stoomvaart-Maatschappij. Al deze transportvaar tuigen werden in oogenschouw genomen door eene kommissie, be staande uit den chef van den staf en den chef der geneeskundige dienst bij de expeditie. Deze twee hoofdofficieren moesten derhalve de vraag beantwoorden of de schepen voor het te bezigen doel vol doende ruimte aanboden. Een zeeofficier had men b. v. niet noodig geacht, aan de kommissie toe te voegen. Yoor de bepaling der ruimte, had zij het koninklijk besluit van 1861, te vinden in het Nederlandsch staatsblad No. 62, b. v. tot basis kunnen nemen. Daar in is namelijk sprake van den overvoer van landverhuizers. Dit nu te vergelijken met den overvoer van troepen, ging wellicht niet,

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 276