281 van de eerste Atjehsche expeditie had de Intendance, behalve over eenige stoomschepen der Ned. Indische Stoomvaart-Maatschappijook nog over partikuliere stoomers en koopvaardijschepen te beschikken. Sommige van de ingehuurde vaartuigen lagen zelfs niet op de reede der plaatsen, waar de troepen moesten embarkeeren, doch werden nog van nabijgelegen havens verwacht. Enkele daarvan hadden nog, na hunne veranderde bestemming, de lading te lossen. Paarden-, zieken-, vivres-, kolen- en munitieschepen moesten nog voor dit doel worden ingericht. Bij zulk een spoed is er, ook in Indië, van voorbereiding weinig sprake. En daar de Intendance bij de uitrus ting van de transportschepen hoofdzakelijk, zoo niet geheel, op den handel moet steunen, was ook deze, bij dien spoed, in dit geval weinig of niet voorbereid. Het gevolg daarvan was, dat toen even als vroeger vaak op zulke oogenblikken geene concurrentie in het leven kon worden geroepen. En het Gouvernement is daar van natuurlijk de dupe. De reeders of agenten van de weinig voor handen schepen, welke ingehuurd moeten worden, kunnen dan hunne eischen hoog stellen, en de regeering, natuurlijk van den nood eene deugd makende, wordt gedwongen, die eischen in te willigen en groote sommen voor den inhuur van schepen te betalen. Merkwaar dige voorbeelden zijn hiervoor aan te halen. De kosten, aan den inhuur der transportschepen voor de eerste Atjehsche expeditie besteedwaren verbazend hoog. Eu de Indische regeering wist en cijferde uit, dat die kosten voor de tweede Atjehsche expeditie nog veel hooger zouden zijn. Toen bedacht de minister van koloniën, huiverig voor hooge sommen, ten behoeve van de be grooting van oorlogeëne economie de bout de chandelle en sloot in Europa kontrakten met verschillende reeders of maatschappijen, welke op zeer voordeelige voorwaarden vooral wat betreft de la' ding van gouvernementsprodukten op de terugreis der vaartuigen van Indië naar Nederland hunne stoomschepen als transportvaar tuigen ter dienste van de expeditie beschikbaar stelden. Voor de uitrusting der tweede Atjehsche expeditie had men bijna zeven maanden tijd. Ook met het oog op de grootere sterkte van de daarvoor vereischte troepenmacht dan bij de eerste expeditie, kon hier minder sprake zijn van spoed en had men meer dan voldoende voorbereiding om de uitrusting der transportvloot aan de daarom trent gekoesterde verwachtingen te doen beantwoorden. Daaraan heeft de Intendance echter, zooals reeds gebleken is, niet voldaan.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 284