IETS OVER DE KADERKWESTIE IX IDERLMDSCH-lf* Bij de discussie over de ontwerp-militiewet, in den zomer van het jaar 1876 in de tweede kamer der Staten-Generaal gevoerd, uitte de voornaamste bestrijder dier wet, de heer De Roo Van Alderwe- relt, o. a. de volgende woorden: //Aan soldaten zonder goede ka.- ders heeft men niets. En nu wil ik het gevraagd hebben'(eene, naar het schijnt, meer en meer in gebruik komende ou-Hollandsche uitdrukking voor //de vraag stellen" of iets dergelijks), «is een troep soldaten zonder sterke en deugdelijke kaders iets anders dan eene bende gewapend volk? De kaders zijn de fondamenten van het le ger. Laat ons de middelen aanwenden, die wel te vinden zijn, om de kaders te vermeerderen en te versterken." Hoe weinig wij het eens zijn met de gevolgtrekking, welke de spreker aan deze opmerking meende te kunnen verbindenn. 1. dat daarom eene uitbreiding van het jaarlijksch contingent der militie afkeuring verdiende zoolang niet de kaders verbeterd warenalsof men niet, omgekeerd, ook juist bij de uitbreiding van het aantal soldaten, meer stof voor geschikt kader zou vinden zoo zijn de door ons aangehaalde woorden op zichzelven ongetwijfeld alleszins juist, en zijn zij vooral voor het Indische leger dubbel behartigings- waardig. Een goed kader is bij het Indische leger nog veel meer noodig dan bij een der Europeesche legerseenvoudig omdat bij eerstge noemde krijgsmacht zoovele heterogene bestanddeelen zijn samenge bracht, Men vindt daarbij Europeanen van bijna alle Europeesche

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 30