304 Moge ook in de toekomst, wanneer de belangen van den Lande eischen dat op nieuw het zwaard getrokken wordt, het vaandel van het derde bataillon zijnen volgers steeds den weg ter overwinning wijzen Uit de Indische begrooting van 1877. Gedeeltelijk met terug zicht op de artikelen over de kaderkwestie en den Generalen Staf (blz. 27—44 van dezen jaargang), doen wij hier nog volgen de toe lichting des Ministers op de Indische legerbegrooting voor 1877be treffende de organisatie van den staf, de dépötbataillons en de uit breiding van het korps pupillen. //In het onlangs ingediende koloniaal verslag voor 1876 (Militair Tijdschrift 1877 blz. 44—48) werd reeds gewag gemaakt van twee verbeteringen in de organisatie van het Nederlandsch-Indische Leger, die van groot gewicht kunnen geacht worden zoo voor de slagvaar digheid dier krijgsmacht in het algemeen, als voor de waarde van elk harer onderdeelen in het bijzonder: de definitive regeling der samenstelling van een generalen staf en de voorgenomen oprichting van eenige depöt-bataillons. De eerste dezer verbeteringen brengt meer verandering in de tot dus ver genomen opvolging der begrootingsartikelen dan in het eindcijfer der begrooting. Uitgaande van het denkbeeld, dat de ge nerale staf een op zich zelf staand hoofdelement van het leger vormt, is die tak van dienst thans, met al wat daartoe behoort, in eene afzonderlijke onderafdeeling samengevat, die onmiddellijk op de bu reaux van het Departement van Oorlog volgt. Is dit eensdeels be vorderlijk ter verkrijging van een juist overzicht der uitgaven, het is bovendien meer in overeenstemming met het beginsel, dat iedere onder-afdeeling der begrooting zooveel mogelijk een afgesloten geheel vorme. Uit een finantieel oogpunt is de maatregel vooral van gewicht, doordien het denkbeeld der kostbare oprichting een er afzonderlijke opleidingsschool in Nederlandsch-Indië werd losgelaten. De bezwa ren die de uitvoering van dit denkbeeld in de praktijk in den weg stonden, zijn hoofdzakelijk gelegen in de moeielijkheid om het ou derwijzend personeel aan te wijzen, en in de overweging dat de werke lijk zeer afmattende inspanning van den geest, die men moet vor deren van instructeurs en leerlingen, beter in een koel klimaat, dan

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 311