gedeelte der pupillen naar Kedong-Kebo is overgeplaatst. Natuur
lijk zijn de oorzaken dier ziekte bij den geneeskundigen dienst bekend
en zal men in het eerstvolgende //koloniaal verslag" wel te lezen
krijgen, wat de regeering vermeend heeft te moeten doen, om haar
voor den vervolge, zoo veel mogelijk, tot een uiterst minimum te
doen beperken. Toch acht ik het niet ondienstig, hier een gedeelte
over te nemen van een opstel over //Weezenverpleging", voorkomende
in de December-afievering van het zoo gunstig bekende tijdschrift:
//Vragen des Tijds."
Vroeger werden de stadsbestedelingen te Amsterdam een tijd lang
in het gesticht Veenhuizen verpleegd, toen eene hevige oogziekte,
die vele kinderen aantastte, de aandacht bijzonder tot zich trok.
Na een ernstig onderzoek verklaarden de geneeskundigen, belast met
het onderzoek, in hun rapport, dat die oogziekte moest worden toe
geschreven ten eerste aan slechte voedingten tweede aan zeer on
doelmatige ligging, ten derde aan geheel onvolledige ruimte der lo
kalen of, 't geen hetzelfde is. te groote ophooping in beperkte
ruimte, en ten vierde aan het gemis van doelmatige opleiding [zie:
//Over uitbesteding van weezen, door W. M. Gunning. Amsterdam,
K. H. Schadd, 1869. Bladz. 15]. Ik mag, als oningewijde in
deze wetenschap de schrijver is de heer M. J. Mees over dit
rapport geen oordeel vellen, maar toch geloof ik, dat hier veel te
weinig gewicht is gehecht aan het derde punt, en nog liever zou ik
als de hoofdoorzaak hebben willen zien aangeven de samenwoning
van velen onder één dak, die alle ziekten, voornamelijk besmette
lijke, en in het leven roept én bevordert. Voor mij ligt de dis
sertatie van Dr. S. K. Hulshofl' [//Het ooglijden in het Heilige-
Geest-weeshuis te Leiden." Academisch proefschriftter verkrijging
van den graad van doctor in de geneeskunde, door S. K. Hulshoff.
Leiden, S. C. Van Doesburgh1875], in 1875 aan de Leidsche
hoogeschool tot doctor in de geneeskunde bevorderdhandelende over
//het ooglijden in het Heilige-Geest-weeshuis te Leiden" en tevens
eene recensie en aanbeveling van genoemde dissertatie, door Dr. W.
M. Gunning van Amsterdam. Beide doctoren versterken mij in mijn
gevoelen, boven geuit. Een kort woord zal voldoende de zaak op
helderen. In 1872 werd de hoogleeraar Doijer te Leiden (vroeger
geneesheer te Batavia) door H. II. regenten van het H. G. wees
huis uitgenoodigdhen te willen inlichten aangaande den toestand
der ooglijders, die, zooals bij herhaling was gebleken, onder de aan
323