75 waar het dragen van wapenen tot dusver aan de bevolking vergund was gebleven. Was in de VI en in de IV Moekim de bevolking vrij spoedig naar hare woonsteden teruggekeerd nadat onze wapenen daar hadden gezegevierd, in de IX Moekim bleven de kampongs, hoewel zij door onze troepen zooveel mogelijk gespaard waren geruimen tijd ledig. Den 24stel1 Eebruari vroegen de hoofden dier landstreek in een gemeenschappelijk schrijven vergunning om naar hunne woon steden terug te mogen keeren. Hun werd geantwoord dat zij komen konden mits vergezeld van hun volk mannen vrouwen en kinderen. Sedert is een deel der bevolking teruggekeerddoch de invloed van de machthebbenden in de XXII Moekim schijnt op de meerderheid nog overwegend gebleven te zijn. In de XXVI Moekim kwamen tijdens en na de jongste krijgs verrichtingeneen paar aanzienlijke hoofden in onderwerping, wier namen in de verslagen der beide laatste jaren reeds herhaaldelijk genoemd zijn. Toekoe Kadi.i Malikoel Adil (t) zond den 203ten December eerst zijn aangenomen zoon naar Kotta Ttadja om van zijne goede bedoelingen getuigenis te gevenen kwam den 25steD Eebruari zelf met zijne familie en een talrijk gevolg naar Maraksa. De imam van Tjadé gaf in Maart ook zijn verlangen te kennen om zich te onderwerpenmaar verzocht dat tot zijne bescherming eerst eeue bezetting in zijn gebied mocht worden gelegd. Een dergelijk verzoek werd ontvangen van Ketjig Nja Agam, hoofd van 10 meudersah's in de moekim Tibang. Het behoeft nauwelijks te worden opgemerktdat gedurende de zeer inspannende militaire operatiënwaarvan hierboven een vluchtig overzicht werd gegeven, alle beschikbare arbeidskrachten in Atjeh ten dienste yan de ageerende troepen moesten worden aangewend. Maar ook na de beëindiging van den eigenlijken veldtocht, toen de in het veroverde terrein gevestigde posten voor het verblijf der tot de be zetting benoodigde troepen geschikt gemaakt en door wegen onder ling of met reeds vroeger bezette posten verbonden moesten worden, Daarentegen was in het zoo beslist vijandige gebied van Atoa en Pager Ajer alles verbrand. (f) Deze was vroeger een der vier mantries hari hari, die den Sultan in het dagelijksch bestuur ter zijde stonden, en tevens hoofd van het aan den rechter-oever der Atjehrivier gelegen gedeelte van het district der groote missigit (mesdjid radja)> bevattende de kampongs Lampoeloe, Penajoeng en Lemboeh.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 78