78 zicht op eenige schadevergoeding niet af, maar wist de onderhande lingen zóó te leiden dat dit punt op den achtergrond geraakteen daarentegen de eischen ter sprake kwamendie onzerzijds gesteld zouden worden bij het aanvaarden der onderwerping van Pedirin het bijzonder deze: dat de radja zijne onderwerping zou beëedigen en eene Nederlandsche vestiging in Pedir toelaten en daarvoor het noodige terrein beschikbaar stellen zou. Tegen het laatste maakte de radja minder bezwaar dan tegen het afleggen van den eed, om dat deze indertijd niet van den radja van Gighen was gevorderd- De stationskommandant handhaafde echter deze voorwaarde, en de radja stapte eindelijk over zijne bedenking heen. Den 27sten Pe- bruari verklaarde hij zich bereid om 's anderen daags den stations kommandant te ontvangen en den eed af te leggen. In den mor gen van den 28sten kwamen echter weder eenige personen aan boord, om te zeggen dat men voor moeielijkheden beducht was en uitstel geraden scheen. De stationskommandant liet zich echter daardoor niet terughouden, maar begaf zich op het door den radja genoemde uur met den controleur van Heuckelum en 9 mariniers naar den wal. De radja kwam hem te gemoet, geleidde hem naar de plaats, voor de te verrichten plegtigheid bestemd, onderteekende daar, in het bijzijn van eene groote schare gewapende liedendie zich rus tig gedroegen, de acte van onderwerping, waarin een beding om trent den kosteloozen afstand van een terrein voor het oprichten eener versterking was opgenomenen legde vervolgens den eed van trouw op den Koran af. De stationskommandant keerde daarop met zijn gevolg naar boord terugmaar begaf zich den volgenden dag (29 Pebruari) op nieuw naar den wal, thans niet alleen door den con troleur, maar ook door het grootste gedeelte van zijn état-major en eene eerewacht van 50 man vergezeld. Nu werd, na voorlezing der acte van onderwerping en der acte waarbij Toekoe Pakeh als radja door het Gouvernement werd erkend, de Nederlandsche vlag gehe- schen en door het geschut van boord en van den wal gesalueerd. Liep deze plechtigheid in de beste orde af, ook het bezoekden lsten Maart door den radja met zijn zoon en een tal van gewapende Pe- direezen aan den Citadel gebracht, liet wederzijds de beste indruk ken achter. Aanvankelijk schijnt bij het volk wel eenige argwaan te hebben bestaan; men vreesde dat de radja, eens aan boord, naar Batavia zou worden medegevoerd; natuurlijk moest echter spoedig de indruk verkregen worden dat het wantrouwen geheel ongegrond was.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 81