een gedeelte der bevolking het verzet moede te wordenwaarin de radja (die in 't laatst van 1875 van Groot-Atjeh naar zijn land schijnt te zijn teruggekeerd) nog steeds wil volharden. In het begin van dit jaar heeft zich des radja's jongere broeder en vermoedelijke op volger Toekoe Bintara aan boord van de Schouwen vervoegd, om te verklarendat hij tot onderwerping geneigd was en met allen, die in zijn land dezelfde gezindheid waren toegedaan, de tegenpartij wilde beoorlogen, indien hem uit zee de noodige hulp werd geboden. Het is niet raadzaam voorgekomen om een aandeel te aanvaarden in een strijd, welks uitkomsten geheel onzeker waren, en waarvan wij mis schien spoedig alleen de lasten zouden moeten dragen. Later is vernomen, dat Toekoe Bint aha toch den oorlog tegen zijn broeder begonnen had, en dat hij rekenen kon op den steun van Endjoeng en Ajer Laboe. Wat hiervan is, zal nader moeten blijken. Omtrent de landschappen ter noordkust, die ten vorigen jare de Nederlandsche souvereiniteit reeds erkend hadden, is weinig bijzonders mede te deelen. Persoonlijke aanrakingen tusschen de kommandan ten der oorlogschepen of de hun toegevoegde controleurs en de radja's vonden niet plaats; eerst na de vestiging van een ambtenaar aan den wal schijnt eene meer vertrouwelijke verhouding verwacht te mogen worden; evenwel werden de zaken, die soms te behandelen waren, schriftelijk of met behulp van inlandsche tusschenpersonen afgedaan. En al onthielden de radja's zich van bezoeken aan boord, hunne onderdanen en daaronder ook vele aanzienlijken schuwden de oorlogschepen niet. De voorschriften omtrent het voeren van de Nederlandsche vlag, het viseeren van passen, enz. werden door de handelsvaartuigen al langer hoe beter opgevolgd. In Gighen was de handel steeds levendig en op andere plaatsen, zoo als Endjoeng en Ajer Laboe, nam hij merkbaar toe. Over het algemeen was het, voor zoover men kon nagaanin de verschillende landschappen rustig, behalve in Kloempang Doea, waar een der door ons erkende hoof den, Hoeeoebai.ang Sjech (zie vorig verslag), door Toekoe Bin tara Prang, van Pasangan afkomstig, werd beoorloogd en uit zijn 80 De laatste stationskommandant ter noordkust, in het vorig verslag genoemd, was de luitenant ter zee 1ste klasse (thans kapitein-luitenant) P. Swaan, kommandant der Sumatra. Hij werd den llden Juui 1875 tijdelijk opgevolgd door den luitenant ter zee 1ste klasse J. P. Mercif.r, kommandant van de Schouwen, maar reeds den 24sten Juni trad de kapitein-luitenant W, H. F. van Oordt, kommandant van de Cita del, als stationskommandant op, die den 12den December vervangen werd door den kapitein-luitenant W. F. Meijen.

Tijdschriftenviewer Nederlands Militair Erfgoed

Militair Tijdschrift | 1877 | | pagina 83