83
zich reeds in November 1874 bereid getoond om de Nederlandsche
souvereiniteit te erkennenmaar de stationskommandant Bogaert
achtte het niet raadzaam zijne aanbiedingen dadelijk aan te ne
men, daar de radja van Djolo steeds bleef volhouden dat Edi-Ke-
tjil aan hem ouderhoorig was. De stationskommandant trachtte ter
zake van Djolo's aanspraken zekerheid te verkrijgen, maar dit ge
lukte hem niet. Inmiddels herhaalde Panglima Prang Nja. Boe-
gam meer dan eens zijn verzoek om de Nederlandsche vlag, en
daar hij bereid was die te aanvaarden onder de voorwaarde, dat daar
door eene nadere beslissing omtrent de rechten van Djolo niet uit
gesloten werd terwijl ook de radja van Djolo er niets tegen had
dat onder die voorwaarde de vlag aan Edi-Ketjil werd uitgereikt,
ging de stationskommandant den llden Maart tot de uitreiking over,
nadat den vorigen dag de acte van onderwerping door Panglima
Prang Nja Boegam was geteekend.
Pedawa-Besar was, zoo als uit het vorig verslag gebleken is, een
twistappel tusschen de radja's van Edi en Perlak. Beiden wilden
daar hassil heffen, beiden wilden hun invloed doen gelden bij de
keuze van een nieuw hoofd, toen de radja Said Joesoep overleden
was. Om tot eene regeling te geraken, begaf de stationskomman
dant Bogaert zich, in Maart 1875, naar Pedawa. Hij had daar
de radja's van Edi en Perlak aan boord van de Timor bescheiden,
en kwam met hen en met de hoofden in Pedawa overeen dat de
jeugdige zoon van Said Joesoep, Said Mohamad, als radja zou
optreden onder voogdij van zijn oom Said Ghalib en van de ke-
toea's (eerste hoofden); dat de rechten van Edi en Perlak op hassil
van Pedawa nader zouden worden onderzocht, maar dat reeds dade
lijk aan Perlak zou worden toegekend een hassil radja van 5 dollars per
kojang peper, die van den rechteroever der Pedawa-rivier langs die
rivier werd afgevoerd. Daarop werd den 18<len Maart ook hier de
Nederlandsche vlag geheschen.
De verklaring vau het feit, dat zoo dikwijls het eene laudschap aanspraken
doet gelden op de uitoefening van zekere rechten in het andere, ligt in de omstandig
heden, onder welke de verschillende Atjehsche vestigingen aan de kust zijn ontstaan.
Zoo wordt omtrent Pedawa-Besar het volgende gemeldDe bovengenoemde Said
Joesoep woonde aanvankelijk in Telok Semawe en was met den maharadja van dat
landschap zeer bevriend. Deze vergunde hemzich aan de monding van de eene
of andere rivier om de oost te vestigen. (De maharadja van Telok Semawe beweert,
dat zijn gebied zich ver oostwaarts uitstrekt.) Said Joesoep koos de Pedawa-rivier.