110
patliie voor hun streven, dat wij, in denzelfden geest als
hetgeen vroeger in het Militair Tijdschrift (1876, blz. 1
en 386) door ons geschreven werd, thans weder niet een
enkel woord de wijze wenschen te bespreken, waarop de
vereeniging onzes inziens het meeste nut kan stichten en
de doelmatigste hulp kan verleenen.
Na omtrent den werkkring van het Roode Kruis met
meerdere officieren, waaronder ook militaire geneesheeren,
in overleg te zijn getreden, kwamen wij ten vorigen jare
tot de slotsom, dat het Roode Kruis in het algemeen dat
gene behoorde te doen, waartoe het individu niet hij
machte is en wat buiten de bemoeienis der Begeering valt.
Onze destijds geleverde beschouwingen, van wier juistheid
wij nog steeds ten volle overtuigd zijn, werden in de
vergadering van het Hoofd-comité van 24 Februari 1876
met een enkel woord ter sprake gebracht; de goede be
doeling van ons schrijven bleef niet onopgemerkt, maar
de vergadering was van oordeel, dat ons anonym opstel
verder „onbesproken" diende te blijven.
Het doet ons leed, dat men dit opstel als anonym heeft
aangemerkt; het lag in geene deele in onze bedoelingden
naam des schrijvers te verbergen. Doch wij ondertee
kenen in den regel de door ons als redacteur geleverde
stukken niet, zoowel omdat de naam van den redacteur
bekend is, als omdat het, naar onze opvatting, niet ter
zake doet wie schrijftmaar alleen wat geschreven wordt.
Ons opstel bleef verder onbesprokenomdat daartegen
over staan „herhaalde, zoowel mondelinge als schriftelijke
betuigingen van Kommandanten van Land- en Zeemacht
en van verscheidene Hoofdofficieren van het leger die den
werkkring van het Roode Kruis ook op het oorlogsterrein
van nabij hadden leeren kennenallen goedkeurende
hetgeen was verricht."